●● Op de in november/december 1945 gehouden Herstelbetalingsconferentie te Parijs, diende Nederland bij Duitsland een oorlogsschadevordering in van bijna 26 miljard gulden. Van een Duitse betaling is het nooit gekomen. Wel had Nederland na de oorlog door het in beslag nemen van vijandelijke (Duitse) vermogens 2,3 miljard gulden weten binnen te halen.
Besluit op de Materiële Oorlogsschaden 1945
Al tijdens de bezettingstijd waren door de Nederlandse regering in Londen het ‘Besluit op de Materiële Oorlogsschaden’ en het ‘Besluit op de Bezettingsschaden’ uitgevaardigd. Na de oorlog werden deze in november 1945 vervangen door het ‘Besluit op de Materiële Oorlogsschaden 1945’, die bedoeld was om burgers compensatie te bieden voor materiële schade veroorzaakt door oorlogsgeweld, handelingen of maatregelen van de vijand of oorlogsomstandigheden.
Uitsluitend schade aan onroerend goed, bedrijfsuitrusting, handelsvoorraden, huisraad en vaartuigen werd vergoed. Niet onder oorlogsschade viel: verlies van inkomsten of werk, verlies van waardepapieren, geld of effecten. De eventuele uitkering werd gebaseerd op de (historische) vooroorlogse waarde (peildatum 9 mei 1940). Op dit bedrag moest dan nog een bedrag aan afschrijvingen over de afgelopen jaren in mindering worden gebracht.
De uitvoering berustte bij het Commissariaat voor Oorlogsschade, een onderdeel van het Ministerie van Financiën. De schadetaxatie was uitgevoerd door de Schade Enquête Commissies, die over heel Nederland verspreid waren.
Voorschotten voor huisraad werden via het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers in natura verleend of gestort op een persoonlijke rekening bij de Nederlandsche Middenstandsbank. Bedrijven konden voor voorschotten en aanvullende kredieten terecht bij de nieuw opgerichte Herstelbank. Voor leeggeroofde of geliquideerde bedrijven werd slechts een schadevergoeding verleend als die bedrijven na de oorlog weer waren voortgezet.
Wet op de Materiële Oorlogsschaden (Wet MOS – 1950)
De definitieve Wet op de Materiële Oorlogsschaden (Wet MOS) die op 9 februari 1950 werd aangenomen, was ruimer opgezet dan de wet uit 1945. Voor schade aan woningen, bedrijfspanden en schepen kon alsnog een vergoeding worden verkregen ter hoogte van de vervangingswaarde, dat aan een maximumbedrag gebonden was. Voor luxegoederen als bontmantels, sieraden, tafelzilver en schilderijen etc., kon een maximumvergoeding worden toegekend van 300 of 400 gulden.
● Waar de ‘Wet Materiële Oorlogsschade’ niet in had voorzien, had het volgende krantenbericht tot gevolg: ‘In beslag genomen radio’s – Het hoofdbestuur van de Nederlandse Bond van Ouden van Dagen heeft, naar aanleiding van het feit, dat de Wet Materiële Oorlogsschade niet voorziet om schadeloosstelling te verlenen voor de, op bevel der bezetters ingeleverde radio’s, zich gewend tot de Raad van Ministers, met het verzoek genoemde wet zodanig te wijzigen, dat wel schadeloosstelling verleend zal kunnen worden. Adressanten staan op het standpunt dat bedoelde schadeloosstelling betaald zal moeten worden door de Duitsers.’ De verantwoordelijke minister besloot, na rijp beraad, het verzoek te negeren.
De Wiedergutmachung-regeling
Rond 1960 heeft de West-Duitse regering in het kader van de ‘Wiedergutmachung’ een tweetal schadevergoedingswetten uitgevaardigd die naast vergoedingen voor materiële schade, ook een (beperkte) vergoeding voor immateriële schade kende. Het betrof hier en bedrag van bijna 300 miljoen. Met deze overeenkomst tussen Nederland en Duitsland heeft Nederland aan Duitsland kwijting verleend voor alle verdere vorderingen en aanspraken.
Uiteindelijk zouden meer dan 500.000 personen en bedrijven een beroep doen op de oorlogsschaderegelingen waarvoor in totaal een bedrag van 6,3 miljard gulden werd uitgekeerd.
Bronnen: http://www.oorlogsgetroffenen.nl/thema/rechtsherstel http://www.oorlogsgetroffenen.nl/thema/rechtsherstel/formats
– Bossenbroek, M. – De meelstreep.
– N.H., Wet op de materiële Oorlogsschaden.
– In beslag genomen radio’s – Het Vrije Volk 22 – 3 – 1945.