●● Mijn vader Jo Wielinga (1918-2007) heeft mij ooit uitgebreid verteld over zijn werk als typograaf. Uit het daaruit ontstane artikel Typograaf bij drukkerij J.B.Wolters in Groningen – Het verhaal van een arbeidzaam leven 1932-1978 is het onderstaande een uittreksel waarbij de nadruk ligt op de periode vlak na de oorlog: de periode van de wederopbouw.

Na de bevrijding in mei 1945

In de rommelige periode na bevrijding in mei 1945 werd ik, na terugkeer uit de onderduik, als oud – dienstplichtig militair ingedeeld bij de Nederlandse BS (Binnenlandse Strijdkrachten). Ik was ingedeeld bij de Stoottroepen – 3e Geweer Compagnie (functie OO) nummer persoonsbewijs G49/090800.

Wij deden dienst als ordebewakers om plundering e.d. te voorkomen en om o.a. Duitsers en collaborateurs te arresteren. Bij een huiszoeking vond ik toen nog Duitse handwapens die verstopt waren in een kachel. Mijn officiële armband met het opdruk ORANJE heb ik altijd bewaard als aandenken aan die tijd.

Na de BS-periode ging ik weer aan het werk als handzetter bij drukkerij J.B. Wolters, waar ik ook voor de oorlog al werkzaam was geweest. Het gebouw was gelegen aan de Akkerstraat in Groningen en liep door tot de Moesstraat. Je fiets (iedereen kwam op de fiets) kon je stallen in een soort boerenschuur waarvan de ingang lag aan de Noorderbuitensingel. De achteringang van de schuur ging richting het bedrijf.

Jo Wielinga als letterzetter bij JBW in 1935

Jo Wielinga als letterzetter bij JBW in 1935

JBW (zoals we altijd zeiden) was toen een welbekende grote drukkerij van o.a. schoolboeken en atlassen. Het bedrijf was zo groot en strak georganiseerd dat typografen bij kleinere drukkerijen in Groningen toen geringschattend spraken over ‘die gevangenis’ waar een sirene het begin en einde van de werktijd aangaf en waar weinig of niets door de bedrijfsleiding werd toegestaan. We mochten zelfs geen sigaretje roken in de tijd van de baas! Nou, dat klopte wel, maar we rookten wel: dat deden we stiekem! Ook hadden we in de jaren na de oorlog geen koffie- of theepauzes. Een koffiejuffrouw kwam er pas na 1965: ’s morgens werd er één kopje koffie uitgereikt – ’s middags kregen we niets. Ja, inderdaad, dat was de goede oude tijd!

Bijna alle teksten werden in 1970 nog uit loden letters gezet.<br>Afgebeeld is een gedeelte van de afdeling Handzetterij.

Bijna alle teksten werden in 1970 nog uit loden letters gezet.
Afgebeeld is een gedeelte van de afdeling Handzetterij

Weinig bekend is dat uitgeverij/drukkerij J.B.Wolters tijdens de Tweede Wereldoorlog grond huurde van boeren en die grond in kleine percelen aanbood aan het eigen personeel. Die stukjes grond lagen vlakbij de grote volkstuin die aan de splitsing Paddepoelsterweg/Dorkwerderweg lag aan het einde van de Moestraat.

Het JBW-personeel kon dan na het werk en in het weekend het eigen tuintje bebouwen en met de opbrengsten van de tuin hun voedselrantsoenen aanvullen. Maar veel Wolters-mensen hadden te weinig tijd of geen zin of, vooral, te weinig verstand van tuinieren en dat werd dan uitbesteed aan o.a. mijn gepensioneerde vader Minne Wielinga die in de Moesstraat woonde en zelf ook een volkstuin had. Hij onderhield die JBW-tuinen tegen een vergoeding in geld of natura. Zo worstelde een gepensioneerde met een kleine uitkering zich door de oorlog.

Lage lonen en werkweken van 48 uren

Bij J.B.Wolters hadden we vanaf 1945 en ook in de 50-jaren nog een 48-urige werkweek (op zaterdag werkten we tot 13.00 uur) en de lonen waren laag. Ons land verkeerde nog in staat van wederopbouw en daarbij pasten geen hoge lonen. Met die verhoudingsgewijs lage lonen kon Nederland zijn exportpositie in Europa verstevigen was het uitgangspunt van de regering.

Ik verdiende in 1954 ongeveer 55 gulden per week netto. Dat was in die tijd denk ik een redelijk inkomen. In de weken waarin werd overgewerkt steeg dit bedrag tot zo’n 65 gulden. Vanaf 1955 gingen de lonen langzaam omhoog. In 1963 verdiende ik 110 gulden netto per week. Hierna stegen de lonen drie jaren achter elkaar met wel 10% jaarlijks. Dat waren nog eens gouden tijden! Ons loon werd trouwens wekelijks uitbetaald in papieren loonzakjes, letterlijk tot op de cent nauwkeurig!

Om te vergelijking met nu

Mijn oudste zoon werkte in 1960 als 15-jarige vakantiekracht bij de uitgeverij J.B. Wolters in de Oude Boteringestraat en verdiende daar in 1960 een bedrag van 20 gulden per week waarvan 4 gulden belasting moest worden afgedragen. Een kostuum (‘een pak’) met overhemd en stropdas kostte bij C&A in die tijd 90 gulden.

En bij kledingzaak Dirk Mulder in de Oude Ebbingestraat kon je toen kleding kopen op abonnement – wat een mooi woord was voor kopen op afbetaling. Een aankoopbedrag van 200 gulden mocht worden terugbetaald in 20 termijnen van 10 gulden per maand. En, zo vertelde mijn zoon, het dragen van een korte broek werd bij de uitgeverij J.B. Wolters niet op prijs gesteld.

Ook niet als het echt warm was. En de chef van de factureerafdeling zat met zijn twee souschefs achter een bureau op een verhoogd plankier om toezicht te houden op de medewerksters – praten onderling was niet toegestaan, ’tenzij het over het werk ging’. Regelmatig werd een souschef er door zijn chef op uitgestuurd om her en der een reprimande uit te delen.

Naoorlogse periode was een armoedige tijd

Die naoorlogse periode tot 1955 was een armoedige tijd. Aan veel zaken was gebrek: voedsel en kleding waren nog jarenlang op de bon. Het kwam regelmatig voor dat de kinderen kleding kregen van de oudere broertjes, zusjes of neefjes of nichtjes. Een fiets werd nooit nieuw gekocht; dat waren altijd gebruikte fietsen die weer werden opgeknapt. En machines en grondstoffen waren schaars omdat de Duitsers bijna alles hadden overgebracht naar Duitsland. Ook het papier voor de drukkerij was in de eerste jaren na de oorlog op de bon zoals we toen zeiden.

De lonen werden van regeringswege laag gehouden zodat huurverhogingen niet tot de eis van hogere lonen zou leiden. Hierdoor kon de productie goedkoop worden uitgevoerd naar het buitenland. Daarnaast was er een enorme woningnood in Groningen. Heel veel pasgetrouwden moesten soms jarenlang bij hun ouders inwonen. Sommigen hebben wel tien jaar moeten wachten voordat ze een woning kregen toegewezen. Pas in de 50-er en 60-er jaren zijn er in Groningen compleet nieuwe woonwijken uit de grond gestampt: denk aan de West-Indische buurt.

De huur van onze woning in de Nachtegaalstraat bedroeg in die tijd vijf of zes gulden per week. Die woning was een paar gulden goedkoper dan de andere woningen in die straat omdat er een lange trap was en er maar twee slaapkamers in zaten. Als mijn vrouw koffie ging drinken bij een buurvrouw, lag het huurboekje met gepast geld onder aan de trap en hing er een touwtje uit de deur zodat de huurophaler zichzelf kon binnenlaten om de huur te incasseren.

Het was de tijd (1950-1960) van sparen door middel van zegeltjes: er kwam iemand bij de deur en van hem werden dan zegeltjes gekocht voor brandstoffen. De volle kaarten konden later gebruikt worden gebruikt om de gekochte steenkolen (antraciet nootjes 4) te betalen. En op school spaarden de kinderen wekelijks voor het schoolreisje met zegeltjes (grijs, geel en bruin – met een afbeelding van een eekhoorn – vijf cent, tien cent en vijfentwintig cent). Zo leerden, dacht men, kinderen spaarzaam te worden!

Ook de premie voor de overlijdensverzekering en andere verzekeringen, contributies en abonnementen werd maandelijks opgehaald door kwitantielopers die vaak als bewijs van betaling zegeltjes plakten in boekjes.

Het was de periode dat de bakker, de groenteboer, de visboer en de melkboer aan de deur hun waren kwamen verkopen. Schillen en eetbaar afval moest worden bewaard en werd opgehaald door de schillenboer. Lompen, metalen en hazen- en mollenvellen werden opgehaald met een bakfiets door de voddenman. En Van Gend en Loos bezorgde de vrachten nog met paard en wagen.

Lonen en loonsverhogingen volgens Grafische CAO

Lonen en loonsverhogingen werden betaald volgens de bindende Grafische CAO. Dat stond voor de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Grafische bedrijven. Het was de werkgever echter toegestaan extra loon te betalen als dat verband hield met de specifieke kwaliteiten of werkzaamheden van een medewerker. Iemand die bijvoorbeeld zetwerk kon verrichten in het Soendanees of Javaans (het was immers J.B.Wolters – Groningen – Djakarta) of iemand die goed was in het zetten van tabellen of formules of in het zetten van woordenboeken, kreeg daarvoor 2 tot 5 cent extra loon per uur. Dat was het zogenaamde boven-minimum-loon. Wij spraken onder elkaar altijd over ‘bomilo’. Uiteraard mochten wij als collega’s onderling niet met elkaar spreken over deze extra beloningen – dat zou immers maar leiden tot ‘na-ijver en scheve gezichten’ aldus onze Directie.

CAO-lonen in het westen hoger dan in het noorden

Hierbij moet worden opgemerkt en ik kan daar zestig jaar later nog steeds kwaad over worden, dat de CAO-lonen in het westen van het land hoger waren dan in het noorden en oosten van Nederland omdat de kosten van het levensonderhoud in het westen hoger zouden zijn. Een belachelijke vorm van arbeidsmarktdiscriminatie waar de Grafische Bond nota bene mee akkoord was gegaan. Ik erger me daar nog steeds weer opnieuw aan.

Een fraaie luchtfoto van de drukkerij J.B. Wolters (ong. 1968). De in 1965 op het dak gebouwde kantine is goed te zien; net als de grote fietsenschuur aan de Noorderbuitensingel.

Een fraaie luchtfoto van de drukkerij J.B. Wolters (ong. 1968). De in 1965 op het dak gebouwde kantine is goed te zien; net als de grote fietsenschuur aan de Noorderbuitensingel.

J.B. Wolters was een seizoenbedrijf

J.B. Wolters was een seizoenbedrijf. In de maanden voorafgaande aan zomervakanties moest er flink geproduceerd worden om alle bestelde schoolboekjes te kunnen leveren voor het nieuwe schooljaar. In die vijftiger en zestiger jaren werd er in de drukke periode, mei – juni – augustus – waarbij juli de vakantiemaand was, vier keer in de week overgewerkt van 18.30 tot 21.00 uur. In zo’n overwerkweek was de woensdagavond een verplichte vrije avond.

We moesten zelf ons brood en thee of koffie meenemen in een thermosfles – warm eten hadden we al gehad tijdens de middagpauze die toen nog duurde van 12.00 tot 14.00 uur. Ons brood moesten we tussen de machines opeten: een kantine (later boven op het dak gebouwd) kwam er pas in 1965. Ach, dat waren we wel wat gewend: tijdens de grafische avondopleiding voor de oorlog moesten we ons brood ’s avonds opeten onder het afdak van het fietsenhok! De meeste collega’s gingen trouwens, als het mooi weer was, buiten in het Noorderplantsoen hun broodje eten, zittend op het lage hekje langs de plantsoenvijver. Het was er dan behoorlijk druk!

Overwerken volgens de Grafische CAO

Dat overwerken mocht volgens de Grafische CAO maximaal drie weken per maand plaatsvinden, één week per maand mocht er dus niet worden overgewerkt. En pas vanaf zeven uur werd de overwerktoeslag van vijf hele centen per uur uitbetaald! Dat eerste half uur werd kennelijk te duur voor de baas! Die 5 centen overwerktoeslag per uur was trouwens ook belachelijk weinig als toeslag, maar door dat overwerk konden we gemiddeld toch zo’n 10 tot 11 gulden netto per week meer verdienen.

Het waren vermoeiend lange dagen maar toch deden we dat overwerk graag. Onze gezinnen konden in die jaren dat extra overwerkgeld heel goed gebruiken. Daar werden de schoenen en de winterkleren van de kinderen voor gekocht en ook kon er wat geld achteruit worden gelegd om tijdens een strenge winter extra brandstof te kopen. In die jaren verstrekte de werkgevers ook nog wel eens, als er echt sprake was van een langdurige en strenge winter zoals in 1963, een kolentoeslag van 15 of 20 gulden. Dat was toentertijd een welkome aanvulling voor veel gezinnen.

Terugkijkend

Terugkijkend op de jaren van de wederopbouw kan ik alleen maar constateren dat we het niet breed hadden maar dat we ons prima konden redden. En wat voor ons in die jaren gold was normaal. Dat gold toen voor iedereen.