●● Het Nieuwe Kerkhof (vroeger ook Noorder Kerkhof genoemd) werd aangelegd in het noordelijke stadsgebied dat tijdens de grote stadsuitbreiding na 1624 was ontstaan. Pas in 1664 werd de Nieuwe Kerk gebouwd. In de loop van 150 jaar moeten tienduizenden (meest naamloze) Groningers hier begraven zijn.
Vóór 1624 was de stad Groningen ongeveer zo groot als het huidige centrum binnen de diepenring. In dat jaar werd er rondom de stad een nieuwe verdedigingsgracht met nieuwe wallen aangelegd. Dit gebeurde omdat Groningen militair gezien van groot strategisch belang was. Groningen was dan ook een garnizoensstad met kazernes en militairen.
Wie de stad Groningen veroverde, beheerste de noordelijke toegang naar het centrum van Nederland. Die liep over de Hondsrug, een heuvelrug die links en rechts omgeven was door ontoegankelijke heidevelden en moerassige veengebieden.
Ook kon een eventuele vijand vanuit Groningen de provincie Friesland veroveren waardoor het handelsverkeer uit Amsterdam via het IJsselmeer kon worden stilgelegd. Dat zou een economische ramp betekenen voor de toenmalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588 – 1795).
‘Nieuwe Uitleg’ zorgde voor grote uitbreiding
Door deze ‘Nieuwe Uitleg’ werd Groningen aan de noordkant enorm uitgebreid. De stad groeide in één keer van 67 ha naar 121 ha. Pas 250 jaar later werden de in 1624 aangelegde vestingwallen geslecht, de stadsgrachten gedempt en ontstond er eindelijk ruimte voor de uitbreiding van de stad.
Het Nieuwe Kerkhof, oorspronkelijk het Nieuwe (Sint) Walburgkerkhof genoemd, werd aangelegd in dit noordelijke stadsgebied dat tijdens de grote stadsuitbreiding na 1624 was ontstaan. Vanwege een aantal pestepidemieën tussen 1623 en 1637 werd de begraafplaats versneld in gebruik genomen. Midden op het kerkhof was de plaats voor een nieuw te bouwen kerk afgepaald. Pas in 1664 werd de Nieuwe Kerk gebouwd.
Luchtfoto van de Nieuwe Kerk rond 1960.
De kerkhofruimte buiten de kerk
Er waren op het terrein buiten de kerk 6.038 grafruimtes beschikbaar. In de kerk was dit aantal 262. Op het kerkhof en binnen de kerk konden in de graven drie lijkkisten op elkaar worden geplaatst. De kerk had 5.351 grafsteden in beheer waarvan 687 graven toebehoorden aan particulieren.
Het Nieuwe Kerkhof op de kaart van Haubois rond 1650
Nog geen 10% van de graven op het kerkhof was voorzien van een liggende of staande grafzerk in steen of hout. De overige graven waren naamloos.
Omdat een termijn van 20 jaar (en in tijden van epidemieën nog wel eens minder) voldoende werd geacht voor de ‘verrottingen’ van de lijken, werd een graf na het verstrijken van die periode geruimd om het opnieuw te kunnen gebruiken. De stoffelijke resten werden in een knekelput verzameld.
Het Nieuwe Kerkhof – op de achtergrond de Nieuwe Kazerne uit 1796.
De kosten van begraven waren in die tijd: 1 gulden voor het openen van een graf voor een ‘oude’ dode en 50 cent voor een ‘jonge’ dode. Het honorarium van de doodgraver varieerde van 1,75 gulden tot 50 cent afhankelijk van het graafwerk. Begraven binnen de kerk was duurder vanwege het oplichten en weer ‘vloeren’ van de daar liggende zware stenen zerken.
De indeling van het kerkhof
Op het noordelijk gedeelte van het kerkhof bevond zich een waterput. Omwonenden konden daar tegen betaling gebruik van maken. Het nabij gelegen Juffer Tette Alberdagasthuis betaalde voor het gebruik van de put voor negen éénkamerwoningen in 1796 een bedrag van 9 stuivers per jaar. Er schijnt vaak geklaagd te zijn over de kwaliteit van het drinkwater…
De duurste plaatsen lagen op het bevloerde gedeelte rondom de kerk en langs de kerkpaden op het noordelijk en westelijk gedeelte van het kerkhof. Op de zuidzijde lagen de graven van de Doopsgezinden [dit was het z.g. Mennonietenkerkhof].
De allerduurste plaatsen waren beschikbaar voor de meest gegoede en rijke overledenen en waren gelegen binnen in de kerk waar men dicht bij het altaar werd begraven. Dit was de plek waar de kracht van het gebed het grootst was, wat ten goede zou komen aan de zielenrust van de overledene.
●● Terzijde Vaak wordt gezegd dat de term ‘rijke stinkerd’ stamt uit de tijd dat rijke mensen in de kerk werden begraven. Omdat het conserveren van lichamen voorafgaand aan de begrafenis vaak niet mogelijk was, zouden de overleden rijken in de kerk liggen te stinken. De term ‘rijke stinkerd’ duikt echter pas op aan het einde van de 19-de eeuw; bijna een eeuw nadat het verboden werd de doden in de kerk te begraven. Ze stonken wel maar werden dus geen ‘rijke stinkerds’ genoemd. ●●
De goedkoopste plaatsen lagen aan de oostzijde van het kerkhof. Hier werden de armen van de diaconieën, militairen en andere nooddruftigen begraven. Maar in tijden van epidemieën moest op last van de stadsregering voor deze armen ook het (duurdere) noordelijk en westelijk gedeelte van het kerkhof worden gebruikt.
Op het kerkhof werden ook katholieken begraven omdat die toen nog niet beschikten over een eigen kerkhof. Pas in 1872 werd de rooms-katholieke begraafplaats aangelegd waarvan de ingang ligt aan de Hereweg in Groningen tegenover het Sterrebos.
Begraven bij avond en op zondag
De tijdstippen voor begrafenissen werden door de stadsregering vastgesteld tussen 11.00 uur en 11.30 uur en tussen 14.00 uur en 14.30 uur. Op het later begraven dan binnen de vastgestelde tijden stond een boete. Daarbij gold hoe later hoe hoger de boete.
In deftige kringen had men er deze boete graag voor over en gaandeweg werd het bij avond of nacht begraven zelfs een uiting van bijzondere deftigheid. Bij de adel in de provincie was het lange tijd de gewoonte om overleden borgbewoners ’s avonds bij fakkellicht door de pachters naar de kerk te laten dragen.
Dat was trouwens wel een kostbare zaak: in 1675 waren de extra kosten bij raadsbesluit vastgesteld op 50 gulden. Daarbij kwamen dan nog de eventuele extra kosten voor het luiden van de kerkklok, de fakkeldragers etc.
Ook het begraven op zondag behoorde tot de mogelijkheden. In andere grote steden was het zelfs niet ongebruikelijk om dit tijdens de kerkdienst te doen. Op het Martinikerkhof gebeurde dit ‘nae het laatste singhen’ in de Martinikerk.
Aantal doden bij de ‘Groningse ziekte’ in 1826
Van de cholera / malaria epidemie (de ‘Groningse ziekte’) in 1826 zijn de volgende cijfers bekend over het aantal begraven overledenen: januari – 23 / februari – 16 / maart – 31 / april – 22 / mei – 26 / juni – 37 / juli – 39 / augustus – 199 / september – 326 / oktober – 283 / november – 214 / december 125.
Totaal zijn begraven in 1826: 1.341 mensen van wie 1.147 overleden in de periode augustus t/m december. Ter vergelijking: in de 10 jaren daaraan voorafgaand werden totaal 3.302 mensen begraven. Dat is dus gemiddeld 330 per jaar. Hoeveel mensen er in de loop van 150 jaar op dit kerkhof begraven werden in niet meer te bepalen. Het moeten er tienduizenden zijn geweest.
Het grote aanbod van overleden Groningers in 1826 deed de grafprijs overigens sterk stijgen. De kerkvoogden moesten van het stadsbestuur ineens de prijs per graf verhogen van 13 gulden naar 40 gulden.
Gereserveerde plaatsen op Zuider- en Noorderbegraafplaats
In 1827, toen de nieuwe Zuiderbegraafplaats (Hereweg) en Noorderbegraafplaats (Moesstraat) in gebruik werden genomen, mochten de kerkvoogden van de toen bestaande kerkhoven binnen de stadswallen een groot aantal graven reserveren voor verhuur of verkoop als compensatie voor de inkomstenderving van de Noorderkerk waar begrafenissen vanaf 1826 verboden werden.
Dat verbod betrof alle begraafplaatsen binnen de wallen van de stad Groningen. Het was het gevolg van de cholera/malaria epidemie (de Groningse ziekte) waarbij zo’n 2800 inwoners (10% van de Groningers) kwam te overlijden.
De sluiting gebeurde om hygiënische redenen omdat de stadsregering hoopte besmetting bij epidemieën te kunnen beperken. Daar hoorden o.a. bij: quarantaine in pesthuizen buiten de stadswallen, bezoekverboden bij patiënten, sluiting van de poorten voor niet-inwoners, beperkingen bij de begrafenis etc. Een en ander was besloten na overleg met de medicus professor Theodorus van Swinderen. Zijn naam is vastgelegd in de straatnaam ‘Van Swinderenstraat’ in de Professorenbuurt in Groningen.
Nieuwe Boteringestraat met rechts het Nieuwe Kerkhof rond 1907
Het Nieuwe kerkhof werd rond 1860 ‘geschoond’. In 1869 vermeldt de Provinciale Groninger Courant de verkoop van ‘plm. 60 à 70 blauwe zerken, liggende op de Nieuwe of Noorder kerkhof te Groningen’. Het Nieuwe kerkhof is nu een rustige groene oase [één van de z.g. groene longen] in Groningen.
Wekelijkse veemarkt bij de A-kerk
Weinig bekend is dat in de periode 1852 tot 1892 een wekelijkse veemarkt werd gehouden bij het Nieuwe Kerkhof. Eerst even een terugblik naar de situatie voor 1852. De wekelijkse Groningse veemarkt [‘beestenmarkt’] werd vóór 1852 gehouden aan de westkant van de A-kerk. Dat was het pleintje dat voor de kerkingang en aan de rechterkant van de A-kerk ligt.
Het reinigen van deze veemarkt en de drukte en vuilnis van het transport van koeien, schapen en geiten, veroorzaakte het nodige ongemak in het centrum van de binnenstad. Daarnaast werd er door de veehandelaren geklaagd dat het pleintje te klein vanwege het groeiende aantal dieren dat werd aangevoerd.
Op de Grote Markt werd gehandeld in levende varkens en biggen. Dat gebeurde op de gebruikelijke dinsdagmarktdagen op het oostelijke gedeelte van de Grote Markt. Het westelijk deel van de Grote Markt achter het stadhuis werd gebruikt voor de handel in geslachte varkens tijdens de maanden november en december.
Nieuwe veemarkt bij het Nieuwe Kerkhof
Er bleek dus behoefte aan een ruimer gelegen plek voor het houden van een wekelijkse veemarkt. Op 21 juli 1852 verscheen er een officiële AFKONDIGING in de krant waarin de Burgemeester en wethouders van Groningen laten weten dat:
‘Eene WEKELIJKSE VEEMARKT in deze Gemeente gehouden [zal worden] die eenmaal in de week plaats zal hebben, op elken Dingsdag […].Voor die Veemarkt wordt aangewezen de straat aan de Zuid- en Oostzijde van het Nieuwe of Noorder Kerkhof’. De beide straten aan de zuid- en oostzijde van het Nieuwe Kerkhof dragen de namen Zuiderkerkstraat en Nieuwe Kerkhof.
‘Op deze plaats en op geene andere openbare plaatsen in deze Gemeente zullen worden ter Markt gebragt alle Runderen en Kalveren. Schapen, Lammeren en Varkens zullen er ook worden toegelaten, blijvende het evenwel geoorloofd om deze op elken Marktdag te koop aan te bieden op de Oostzijde van de Groote Markt […]’.
De veemarkt begon om 9 uur ’s ochtends en eindigde om 2 uur ’s middags. Het vee mocht één uur voor de aanvang worden aangevoerd en het mocht niet langer dan tot één uur na het einde blijven staan.
(NB. Paarden werden vanaf 1835 verhandeld op aparte paardenmarkten aan de Hereweg (de toenmalige Heereweg). Voor die tijd werden er paardenmarkten gehouden in het brede gedeelte van de Poelestraat (toentertijd de Poelstraat genoemd).
Wekelijkse veemarkt wordt te klein
Vanaf ongeveer 1890 bleek de veemarkt bij het Nieuwe Kerkhof door de toenemende aanvoer van vee te klein geworden. De veemarkt werd om die reden tot in 1892 steeds vaker verplaatst naar de ruimere Ossenmarkt. Maar men vond een veemarkt, met ‘den aankleve van dien’, midden in de stad op ‘een der fraaiste pleinen’, een grote misstand.
Er werd dan ook naarstig gezocht naar een betere plaats. Die bleek beschikbaar te zijn op een braakliggend terrein buiten de Oosterpoort. Daar werd op de plaats waar nu het Cultuurcentrum De Oosterpoort is gelegen, een nieuwe veemarkt aangelegd die ‘den 11 October 1892 in exploitatie’ werd genomen.
Bijlage
De kaart van Groningen, werd door Iohannes Blaeu vervaardigd in de periode 1638-1670. Deze kaart is een lust voor het oog; zeer gedetailleerd uitgevoerd en bevat een duidelijke legenda. Aanbevolen om eens in Groningen rond te struinen rond 1650.
Geraadpleegde literatuur
– Edward Houting – Grafbloempjes
Kerkhoven en begraafplaatsen in de provincie Groningen
– Evert Westra – Kerk voor Jan Rap en zijn maat
Geschiedenis van de Nieuwekerk of Noorderkerk te Groningen
– Over de veemarkten zijn krantenartikelen geraadpleegd op Delpher.nl