●● Eind oktober 1918 werd al duidelijk dat de Eerste Wereldoorlog spoedig voorbij zou zijn en dat er een wapenstilstand zou komen die natuurlijk, ook in Groningen, feestelijk gevierd moest worden.


De voorbereidingen begonnen al op 30 oktober toen de burgemeester van Groningen, Van Ketwich Verschuur, een aantal vooraanstaande personen uitnodigde op het stadhuis om van gedachten te wisselen over ‘het door Zijne Edel Achtbare gekoesterde plan tot het houden van dank- en vreugdesamenkomsten in de verschillende kerken op den dag dat de wapenstilstand officieel een voorlopig einde aan den oorlog zal hebben gemaakt’.

Op maandag 11 november 1918 was het eindelijk zover: de Wapenstilstand zou officieel worden getekend en de vijandelijkheden zouden om 11.00 uur worden gestaakt. Maar zolang wilde men in Groningen niet wachten: om even na 9.00 uur begon het vrolijke gebeier van de grote klokken van de Martinitoren dat door alle andere kerkklokken werd overgenomen.

Dat was het moment waarop de vlaggen uitgingen en de schooljeugd vrijaf kreeg. Even later zag men drommen jongens en meisjes, kleuters en uit de kluiten geschoten jongelieden in brede rijen, getooid met oranje, door de bevlagde stad gaan. Voor de studentensociëteit Mutua Fides op de Grote Markt verzamelde zich een menigte die samen met de studenten vaderlandse – en studentenliederen zong.

Het einde van den oorlogsgod -een ansichtkaart uit 1918

Het einde van den oorlogsgod-1918

Om 14.00 uur werden in de Martinikerk, de A-kerk, de Westerkerk en de Grote Synagoge samenkomsten gehouden. ‘s Middags gingen drie muziekkorpsen door de stad die op de Grote Markt samenkwamen, waar het middelpunt van de feestelijkheden was en waar het zwart zag van de mensen, als op een nationale feestdag.

Hier hosten Engelse geïnterneerden uit het Engelse Kamp met Nederlandse soldaten en zag men studenten, soldaten en straatjongens broederlijk verenigd op paard en wagens rondrijden. Het werd steeds drukker in de stad en de cafés zaten vol; de kooplieden in oranje deden goede zaken.

Leve de Vrede - een ansichtkaart uit 1918

Leve de Vrede – 1918

‘s Avonds waren de cafés zo overvol dat men mensen de toegang moest weigeren, er kon geen levende ziel meer bij. En overal was er een sfeer van verbroedering en werden de minzaamste gesprekken gevoerd. Op straat heerste ongewone pret van opgeschoten jongens en meisjes, met oranje en driekleur getooid, dronken studenten en dito Engelse geïnterneerden. De volgende dag onthaalde het bestuur van de Vereniging voor Volksvermaken de leerlingen van de openbare lagere kosteloze scholen op een traktatie.

●● Die Engelse geïnterneerden zaten al vier jaar in Groningen. Zij waren ingezet om samen met de Belgen, de Duitse troepen in oktober 1914 tegen te houden bij Antwerpen. Nadat Antwerpen door de Duitsers werd gebombardeerd en de situatie onhoudbaar werd, moesten de troepen zich terugtrekken.

Drie bataljons van de First Royal Naval Brigade (1e RNB) ontvingen het bevel om terug te trekken niet. Deze 1500 mannen zagen zich genoodzaakt de Nederlandse grens over te trekken om niet in Duitse krijgsgevangenschap te geraken.  Maar op het moment dat zij de grens overtrokken werden ze, overeenkomstig de internationale oorlogswetgeving, voor de duur van de oorlog geïnterneerd in Groningen.  Aanvankelijk in de Rabenhauptkazerne aan de Heereweg – vanaf januari 1915 in een barakkenkamp dat werd gebouwd achter de toenmalige stadsgevangenis – thans de Mesdagkliniek. Dat barakkenkamp werd in Groningen al heel snel het Engelse Kamp genoemd. 

Nadat de Engelse geïnterneerden in het Engelse Kamp waren bijgekomen van de met drank overgoten feestelijkheden, kregen ze op 13 november te horen dat ze de volgende dag om 9.00 uur per trein naar Rotterdam zouden vertrekken, vanwaar ze onmiddellijk  gerepatrieerd werden naar hun moederland.

Dat ging niet door, Het Nieuwsblad van het Noorden schreef waarom en kon niet nalaten meteen ook de losbandige ‘Groningsche meisjes’ flink de les te lezen:

‘Alles was voor vertrek in gereedheid gebracht en verscheidene Engelschen zetten hier gisteren nog eens voor het laatst, naar zij stellig dachten, de blommetjes buiten. Edoch, de Engelsche Legatie heeft het niet alleen te zeggen en de officiëele toestemming tot vertrek van onze regeering liet op zich wachten.

Dies moesten onze Engelsche gasten wachten tot hun groote teleurstelling, doch waarschijnlijk tot vreugde van de Groningsche meisjes, die zich in de laatste vier jaar zo geïnteresseerd hebben voor de Engelschen, en nu nog een dagje van hun aanwezigheid konden profiteeren.

Straks, wanneer hun favorieten overzee zijn en velen hunner de Groningsche meisjes, waarmee ze zich hebben geamuseerd, zijn vergeten – er zullen uitzonderingen bij zijn – dan zullen deze schoonen zich weer tevreden moeten stellen met de Groningsche jongens, tenminste wanneer ze er nog een kans op hebben. Begeerlijker zijn ze er zeker niet op geworden. Op den Heereweg en Stationsweg was het vanmorgen tegen negen uur druk; velen wilden de Engelschen zien vertrekken. Ze zijn teleurgesteld, doch het schouwspel zal hun niet onthouden worden; weggaan doen ze zeker heel spoedig.’

Maar op vrijdag 15 november 1918 vertrokken de Engelsen daadwerkelijk:

‘Hedenmorgen te 9 uur hebben de Engelsche geïnterneerden het kamp te Groningen voor altijd verlaten. Om halfnegen trad de troep aan. Commodore Henderson hield een korte toespraak, die met drie donderende hoera’s werd beantwoord. Daarna sprak de Engelsche consul, de heer Prillevitch. Opnieuw een drievoudig hoera en vervolgens werd de thuisreis aanvaard.

Met stille trom, want de Brass Band was ontbonden, maar onder het zingen van vroolijke liederen. Langs den weg naar het station stonden honderden vrienden en vriendinnen om met den vertrekkenden nog een laatste groet te wisselen.

De gehuwden en ook zij die het voornemen hebben binnenkort in ‘t huwelijk te treden, blijven voorlopig hier om onder leiding van Commodore Henderson de loopende zaken te regelen. Met den trein van 9.50 uur vertrok de uit 900 man bestaande troep naar Rotterdam om van daar naar het vaderland over te steken’.

Bron: Menno Wielinga – Het Engelse Kamp in Groningen