●● ‘Groningen als woonplaats beschouwd rond 1855’ is het onderwerp waarop huisarts Siebrandus E. Stratingh promoveerde in 1858. Hij onderzocht in ‘een geneeskundige plaatsbeschrijving’, wat de stedelijke voorzieningen betekenden voor de publieke gezondheid van de toenmalige inwoners van Groningen.
– Zindelijkheid van straten en pleinen
– Afvoerkanalen, riolen en goten
– Wanden – Molgoten – Straatgoten – Riolen – Sloten
– Welputten en regenbakken
– Drinkwater en waswater
De bron voor dit artikel, dat bestaat uit vier delen, is de tekst van de dissertatie van S.H. Stratingh, die aangevuld is waar dat verhelderend zou werken.
=============================================================
●● Advies: Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867
Klik op het vierkantje in de groene balk aan de rechterkant. De kaart kan vergroot worden met klikken op de linkermuisknop of met het draaiwieltje van de muis.
Je kunt op deze kaart ronddwalen in Groningen waar net een cholera-epidemie heeft gewoed. Aangegeven wordt met bijbehorende aantallen, in welke woningen de ziekte heeft huisgehouden. In totaal waren er 1.739 patiënten van wie hersteld zijn 695 en van wie overleden zijn 1.044.
De zindelijkheid van straten en pleinen
Met manier van bestrating houdt nauw verband met de zindelijkheid van straten en pleinen. Men heeft altijd veel last van het stratenslijk dat voor een deel ontstaat door het vuil dat met opzet op de straten wordt gegooid wat in strijd is met art. 11 van het Reglement van Politie.
Het overige deel moet zonder twijfel worden toegeschreven aan het drukke transport van goederen in en door de straten. Vooral op marktdagen blijkt dit duidelijk als de naar de poorten leidende straten het meest met slijk bedekt zijn. Daarnaast hebben ook misschien verkeerd toegepaste zindelijkheidsmaatregelen invloed op de slijkvorming in de straten.
Hoe weinig in Groningen veel vroeger acht werd geslagen op de openbare zindelijkheid, blijkt wel uit het feit dat varkens toen vrijelijk mochten rondlopen om voedsel te zoeken langs de straten. In het Stadboek van 1425 vindt men voor het eerst een beperking van deze gewoonte door de bepaling dat de varkens van 20 maart tot 10 september niet vrij op de straten mochten rondlopen.
1497 – ‘Elk sal syn rype schoonmaken’
De eerste raadsverordening over het schoonhouden van de straten stamt uit 1497 en luidt: ‘Elk sal syn rype schoonmaken’. In 1510 gebood men: ‘Dat elk syn strate schoonmaken sal’. In datzelfde jaar kwam een verbod om drek en mest op de straten te deponeren. [ NB. Rijpen of riepen (enkelvoud: rijp of riepe) is Gronings voor ’trottoirs’ die in ook vaak ‘stoepen’ worden genoemd. Maar een stoep is eigenlijk de opstap naar een voordeur met een of meerdere treden.]
Hoe onzindelijk de straten en pleinen er toen uitzagen is te lezen in de publicatie van 15 april 1668:
‘Alzoo wy daegelyk bevinden, dat de merkten, straeten, cingels midtsgaeders alle andere publycke plaetsen ende stegen dezer stadt, hoe langer hoe meerder met allerhande dreck ende vuylnisse worden besmeten, waerdoor niet alleene de lucht met eene vuile en schadelijcke stanck wordt infecteert, de gedaente ende aanschouw der publycque plaetsen schandelijk ontciert, maer ook de passagie derselver tot een algemeyn ongeryf der ingesetenen belediget…’.
Hoewel hiertegen herhaaldelijk werd opgetreden bleek uit een ordonnantie van 24 december 1731, dat de toestand op de straten weinig verbeterd was.
De reiniging van de Groningse straten
De reiniging van de straten geschiedt, volgens art. 2 van het Reglement van Politie, door de bewoners van de aan de straat liggende huizen. Zij zijn verplicht eens in de week de straat langs hun erf aan te vegen. De pleinen, bruggen en enkele hoofdstraten worden van stadswege geveegd.
Het verzamelde vuil ligt dan gewoonlijk een halve dag midden op straat, tot de drekmenners het weghalen. Het verzamelde vuil wordt gedurende die tijd gedeeltelijk weer door de passerende wagens over de straat verspreid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat door deze manier van reiniging slechts eenmaal per week, meestal nog vrij veel droog of nat vuil op de straten te vinden is.
Op regenachtige dagen ligt dit slijk [NB. Lees blubber/bagger/braggel (Gronings)] al snel op de rijpen [trottoirs] en blijft daar liggen in uithollingen en kuilen zodat er na een regenbui nog lang plassen en modderpoelen blijven liggen.
De reiniging van deze rijpen vindt eenmaal per week plaats volgens art. 3 van het Reglement van Politie: ‘Ieder zal, elke vrijdag voor zonsondergang de klinkers voor of langs zijn gebouw of erf schrobben en schoon afspoelen…’.
Het schrobben der rijpen heeft nadelen
Dit schrobben heeft ongeveer dezelfde uitwerking als een regenbui: het vuil wordt weliswaar van de rijpen afgespoeld, maar door de verdunning van de straatmodder met het water en door de plassen en poelen die daardoor op de rijpen blijven staan, zijn deze vaak kort na de reiniging met bijna evenveel nat vuil bedekt, als te voren met droog vuil.
Natte voeten is voor een ieder die enige uren op de straat loopt zeer onaangenaam. En de ondervinding leert hoeveel onaangename gevolgen aan door het krijgen van natte voeten ontstaan. De zindelijkheid zou dan ook het meest moeten worden gezocht in het bestrijden van de vochtigheid van straten en rijpen dan in het bevochtigen van het droge straatstof.
Advies: verplichting tot schoonmaak invoeren
Nieuwe verplichtingen zouden veel tot verbetering kunnen bijdragen. Zoals een verplichting invoeren voor de ingezetenen om telkens na een flinke regenbui rijp en straat zoveel mogelijk van de ontstane plassen water te ontdoen.
Daarbij tevens een verplichting instellen om straten en rijpen ’s morgenvroeg aan te vegen en de bijeengebrachte vuilnis niet in hopen op straat te laten liggen maar in bakken te bewaren tot het wordt weggehaald.
En in plaats van de vaste reiniging van de rijpen op vrijdag, zou afhankelijk van de behoefte, in opdracht van de wijkmeester, een algemene schobbeurt van de rijpen kunnen plaatsvinden, waarna direct daarna het daarbij ontstane natte slijk wordt afgevoerd.
In de winter past men al enige jaren dergelijke bepalingen toe, die meer tegen het nat dan tegen het vuil gericht zijn. Art. 9 van het Reglement van Politie verbiedt bij vriezend weer de rijpen te schrobben. Art. 10 verplicht de ingezetenen de losse sneeuw zo vaak als dit nodig is van de klinkers op de openbare straat te halen, waarna het vervolgens door stadswerklieden naar de stadsdiepen wordt gebracht.
En bij invallend dooiweer moeten de rijpen zo spoedig mogelijk van vastgevroren sneeuw ontdaan worden. Op deze manier lukt het tegenwoordig de rijpen in de winter net zo zindelijk te hebben als in andere jaargetijden, terwijl ze vroeger meestal een tijdlang bijna onbegaanbaar waren.
Goten, wanden, molgoten en riolen
In de lengte van iedere straat, aan weerskanten, lopen goten, ofwel tussen straat en rijp (in dit geval worden zij van stadswege gereinigd en hersteld) of tussen rijp en stoep (wat ten laste komt van de huiseigenaren). Op deze goten komen weer andere goten uit die, van de huizen komend, dwars over de rijpen lopen.
Deze goten zijn vaak de uitloper van de wande [NB. De wande is de goot tussen twee huizen]. De straatgoten komen vaak uit op de grotere riolen, die in diepte en breedte van de straatgoten verschillen en tegenwoordig meestal allemaal aan de bovenzijde afgesloten zijn. [NB. De ondergronds liggende (diep)riolen zoals wij die tegenwoordig kennen, zijn pas vanaf 1900 aangelegd].
Straatgoten zijn meestal afgedekt met losse planken; die planken worden ‘pompen’ genoemd. De goten in de rijpen en de goten die tussen rijp en stoep lopen, zijn niet overal afgedekt en al helemaal niet als waar het z.g. molgoten zijn. Molgoten zijn ondiepe goten die geen vierkante vorm hebben maar een halve cirkel in doorsnede.
Weteringen
Goten en riolen, zoals wij die thans kennen, zijn in de loop der tijd ontstaan uit de vroegere wateringen (ook wel weteringen genoemd). De grotere wateringen waren oorspronkelijk sloten die de voorlopers van de riolen waren.
In één van die weteringen lag vroeger zelfs een sluisje (Mainghfolden zijle) dat tegenwoordig het riool is dat nog steeds in de lengte langs de Uurwerkersgang loopt, vervolgens westwaarts loopt naar de Visserstraat en vandaar op de stadsdiep uitkomt.
De afwateringen in de oude stad liepen door de helling van de Hondsrug allemaal af naar de diepenring. Die van het nieuwe stadgedeelte hadden oorspronkelijk een afloop in dezelfde richting, dus naar buiten. Maar bij de uitleg van de oude stad in 1625 en het omringen daarvan met nieuwe wallen werden deze afwateringen onderbroken.
Daardoor moest in deze gedeelten van de stad noodzakelijkerwijs eveneens in de diepen afgewaterd worden, hoewel dat volstrekt niet met de ligging van de bodem overeenkwam. Daardoor is vooral in het oostelijk deel van de nieuwe stadsuitleg de afwatering altijd slecht gebleven.
Wanden (enkelvoud wande)
Wanden (enkelvoud: wande – in de volksmond ook wel kattengang) noemt men de smalle ruimte tussen de zijmuren van twee naast elkaar staande huizen of gebouwen. Deze ruimte dient bijna overal als afvoergoot zonder daarvoor echt bedoeld te zijn. Voor zover bekend zijn zij nergens van boven gesloten of overdekt.
Het huishoudelijke afvalwater van de huizen aan de wande komt hierin uit, maar gewoonlijk bevat dit water ook nogal wat huisvuil. Zo hoopt zich in de wande langzamerhand veel slijk op aangezien het water slechts beperkt wegloopt naar de straatgoot. Omdat het lastig is deze wanden te reinigen, gebeurt dit slechts tweemaal per jaar, in de maanden april en oktober, volgens art. 4 van het Reglement van Politie. Of dit ook altijd het geval is, is maar de vraag.
Verpestende geuren en optrekkend vocht
Men kan dus zeggen, dat zij nagenoeg het hele jaar door gevuld zijn met water en vuilnisstoffen, die zeer zeker bijdragen tot de verpestende geuren, die zich soms ’s zomers bij warm en droog weer in de stad ontwikkelen. Ook hebben deze wanden een hoogst schadelijke invloed op de huismuren door het optrekkende vocht en worden de kelders daardoor ook vochtig.
Men vindt de wanden vooral in de oude stad, behalve daar waar de huizen tegen elkaar aan gebouwd zijn of waar bredere gangen zijn, waarin een goot loopt. In de nieuwere gedeelten van de stad komen de wanden zelden meer voor omdat de huizen daar bijna allemaal tegen elkaar aan gebouwd zijn.
[•• NB. Tegenwoordig bestaan er voorschriften voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater. Interessant om te kijken naar de verschillen met vroeger.]Open molgoten die dwars over rijpen lopen
[NB. Rijpen of riepen (enkelvoud: rijp of riepe) is Gronings voor ’trottoirs’ die in Groningen en ook elders vaak ‘stoepen’ worden genoemd. Maar een stoep is eigenlijk de opstap naar een voordeur met een of meerdere treden.]De vervuiling van straten en rijpen wordt nergens meer door bevorderd dan door de open molgoten, die dwars over straten en rijpen lopen. Het in die molgoten stromende of stilstaande vuile water wordt door wagens en voetgangers telkens weer gedeeltelijk in het rond verspreid.
Ze veroorzaken ook oneffenheid in de straten, bemoeilijken de doortocht van rijtuigen en voetgangers en maken straten op sommige plaatsen zelfs gevaarlijk.
Dat gebeurt vooral in de winter wanneer het vuile water in de goot telkens weer bevriest tot een brede ijsrug, die dwars over rijpen of straten loopt. Bij dooiweer smelt deze bevroren massa maar langzaam weg waardoor de vuiligheid nog geruime tijd blijft liggen.
Het aantal molgoten in de stad is zeer groot. Men vindt ze vooral waar de rijpen [trottoirs] breed zijn en een sterke afhelling naar de straat hebben en waar tevens een goot tussen de straat en de rijp loopt. Verder liggen ze meestal langs de diepen, waar ze over rijp en straat rechtstreeks op uit komen. Een volledige opgave van de molgoten in Groningen volgt hieronder.
Inventarisatie van de molgoten in Groningen
Langs de binnenzijde van de diepen, door straat en rijp, van de Oude Boteringestraat tot aan Kattenhage; vervolgens van de Turfstraat langs het Schuitendiep, het Zuiderdiep en de Aa tot aan de Brugstraat; aan de Noorderhaven lopen enige molgoten door de brede rijpen van de Vierde Drift tot de Kijk in ’t Jatstraat en vandaar tot aan de Oude Boteringestraat heeft men eveneens molgoten dwars door rijp en straat.
Langs de buitenzijde van de diepen ontbreken de molgoten van de Nieuwe Ebbingestraat tot aan de Steentilbrug, omdat hier geen afhelling van de huizen naar het diep bestaat. Om dezelfde reden vindt men geen molgoten aan weerszijden van het Damsterdiep. Enige molgoten door rijp en straat vindt men vanaf de Steentilbrug aan de westzijde van het Winschoterdiep.
•• Bekijk de kaart van van Groningen 1866 / 1867 •
Verder aan de westzijde van het Schuitendiep, van de Steentilbrug tot de Kattenbrug; aan de zuidzijde van het Zuiderdiep van de Kattenbrug tot aan de Zuiderkuipen; aan de westzijde van de Aa van de Marnickspijp tot de Kranenpoort en aan de noordzijde van het diep van de Spilsluizen tot aan de Nieuwe Ebbingestraat.
Ook aan weerszijden van het Boterdiep lopen molgoten door rijp en straat. Bovendien vindt men nog molgoten door de rijpen langs de Grote Markt en de Vismarkt (waar ze echter op sommige plaatsen verdwenen zijn of overdekt werden), aan weerszijden van het begin van de Nieuwe Boteringestraat, in het brede gedeelte van de Oude Ebbingestraat oostzijde enz.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Open goten in smalle gangen en straatjes
Behalve molgoten vindt men ook nog zeer vele kleine open goten, die dezelfde gebreken vertonen. Vooral treft men ze aan in de vele gangen en smalle straatjes, waarvan sommige particulier eigendom zijn.
Ook hier ziet men in de winter soms zo’n goot langzamerhand zo breed wordt, dat ze op ’t laatst de hele breedte van de gang in beslag neemt en vervolgens helemaal bevriest waardoor de gang vrijwel onbegaanbaar wordt.
Zodra het dooiweer invalt, stroomt dan op vele plaatsen het vuile water de huizen binnen en zijn de bewoners genoodzaakt het ijs te laten wegkappen, willen ze van het probleem af komen.
Lijst van gangen en straatjes met open goten
Hier volgt een lange lijst van gangen of straatjes, waar een open goot in het midden of dwars doorloopt. Een gang in de Hofstraat zuidzijde, de eerste blinde gang van de Grote Markt af in de Oosterstraat westzijde, zeven gangen in de Gelkingestraat westzijde, enige blinde gangen in de Pelsterstraat oostzijde, de Zwaantjesgang en de Spekkoopersgang op de Nieuwstad, een gang in het Woertje, een gang in de Laan, bij het St. Jacobsgasthuis en de Jobsgang in de Achter de Muur zuidzijde.
Verder zijn daar: de Zeijlsgang, de Pot en Pannengang en nog een derde gang tussen de Achter de Muur en de Visserstraat, de eerste gang vanaf de Boteringestraat in de Achter de Muur, een gang in de Nieuwe Ebbingestraat tussen de Violenstraat en de Noorder Kerkstraat, de Verwersgang aan het Schuitendiep oostzijde, een gang aan de Nieuweweg tussen de Achterom en de Steentilpoort, de Moeskersgang, de Battengang, de Koornbrandersgang en de Dolhuisgang rechts en de doorgaande gang aan het Zuiderdiep en de Mottenberg.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Straatgoten
Straatgoten zijn voor het grootste gedeelte van boven niet open, maar afgesloten met planken, die op ijzeren roosters rusten. Op sommige plaatsen ontbreekt deze constructie en loopt men bij donkere en drukke avonden het gevaar in de goot te vallen als men niet voorzichtig is.
O.a. zijn de goten langs de zuidzijde van de Grote Markt en langs de Vismarkt nog niet afgedekt. Datzelfde geldt ook voor een groot aantal goten langs de straten die tussen de stoep en de rijp liggen.
In Groningen, waar de goten in de diepen uitlopen en niet, zoals in andere steden wel het geval is, in grote vergaarbakken van slijk en vuil, moet men er dus steeds naar streven zoveel mogelijk het water zonder verontreinigen door de goten af te voeren.
Eigenlijk zou niets anders in de goten terecht mogen komen dan het huishoudelijk afvalwater, het water dat bij regen of sneeuw op de straat valt en het water dat voor reiniging van huizen, stoepen en rijpen is gebruikt.
Teveel verontreiniging in het gootwater
Omdat niet alle inwoners van de stad de noodzaak van dit voorstel inzien komen veel teveel verontreinigende zaken in het gootwater terecht. Dit gebeurt ook al omdat de goten van boven open zijn of slecht afgedekt zijn met kierende planken.
Vanaf de straat waait bovendien veel droog vuil in de goot of wordt het erin geveegd. En wanneer de goten door een ruime toevoer van water snel stromen komen ook de vaste stoffen grotendeels in de diepen terecht. Een gedeelte van het vuil dat zich onderweg ophoopt waardoor nauwe doorgangen verstopt raken zal dus elke week moeten worden leeggeschept.
Wanneer men echter telkens eenmaal per week de goten leegschept blijft er toch nog genoeg vuil in liggen. En als het midden in de zomer enige weken achter elkaar weinig regent zal de inhoud van de goten opdrogen en, aangezien dit meestal van dierlijke oorsprong is, verspreidt dat een vieze geur die niet alleen in de straten, maar ook in de huizen merkbaar is.
Ondervinding heeft geleerd dat, zelfs bij een volledig doorgevoerd stelsel van overdekte goten, zich nog steeds kwalijk riekende gassen kunnen ontwikkelen en dat deze zich dan een uitweg banen door de hier en daar aangebrachte roosters.
Riolen
Riolen komen in schadelijkheid met goten overeen als ze onafgedekt zijn, terwijl zij door hun grotere omvang meer vuiligheid kunnen bevatten. Ook lopen verscheidene riolen voor een gedeelte onder of tussen huizen door, zonder dat ze helemaal uit stenen zijn opgebouwd of geheel afgesloten zijn. Dat dit nadelige invloeden heeft spreekt vanzelf.
Het was ons niet geheel en al mogelijk, deze riolen overal na te gaan. Wij hebben er echter genoeg van gezien, om over het geheel te kunnen oordelen. Het navolgende hebben we wel kunnen constateren.
Gevonden rioolproblemen
1.Het riool dat in de Uurwerkersgang loopt, waar het van boven open is, tussen en langs enige huizen aan de oostzijde in de Laan en onder een paar eenkamerwoningen door, voordat het in de Laan uitkomt.
2. Het riool langs de Brugstraat neemt een zijtak op, die in de richting noord – zuid onder enige huizen aan de westzijde van de Lammehuiningestraat doorgaat.
3. Het riool langs Schoolholm splitst een zijtak af, die dwars onder de huizen door naar Munnikkeholm loopt.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Het riool in de Mussengang loopt een eindweegs onder en tussen huizen door voor het de Ramsteeg bereikt, waar het weer te voorschijn komt als een brede open goot. Dit riool loopt verder onoverdekt tussen de huizen in de Steentildwinger door.
Het riool in de Kruisstraat, hoewel gemetseld, is van boven open en loopt uit in een riool met een ongemetselde bodem en houten beschoeiingen, dat zich van de Leliestraat tot de Appelstraat langs de wal uitstrekt.
Loop, ligging en constructie van goten en riolen
Hierboven is al aangegeven in hoeverre de loop, ligging en constructie van goten in de stad onvoldoende is. Zoals te verwachten is, hebben sommige eigenaars goten van losse stenen, andere hebben ze gemetseld. De hoogte en laagte van de bodem is hierbij dikwijls niet voldoende in acht genomen, waardoor veel goten en riolen niet op afloop zijn aangelegd en daardoor wateroverlast veroorzaken.
Verstopping veroorzaakt overstroming
Bewoners van de huizen in de buurt hiervan zijn daardoor verplicht hun gootwater te helpen over een hoogte in de goot heen te komen of het elke week weer uit te scheppen.
Vaak ook liet men goten met allerlei hoekige bochten in de straat meelopen zoals dat vooral aan riolen te zien is. Het gevolg hiervan is herhaalde verstopping en daardoor overstroming van de straat bij zware regenbuien.
Voordat het gehele stelsel van goten en riolen overeenkomstig de eisen van gezondheid en zindelijkheid ingericht zal zijn, moet er nog veel gebeuren. Niet alleen moeten alle straatgoten en alle riolen overdekt worden met ligging en loop overeenkomstig de afloop van de bodem, maar ook de particuliere goten moeten op die manier aangepast worden. En in de wanden tussen huizen en gebouwen moeten pijpen worden aangebracht.
Aanbevelingen voor overdekte riolen
Sinds een paar jaar is men in Groningen begonnen open goten door overdekte riolen te vervangen. Volgens plan worden in deze riolen hier en daar zinkputten aangebracht, waar de met het gootwater meegevoerde vuilnisstoffen worden opgevangen die vervolgens door de vuilniswagens worden weggevoerd.
De openingen in de straatgoten behoren van roosters voorzien te zijn, zodat hier alleen vloeibare stoffen in terecht kunnen komen. In het verloop van de goten moeten hier en daar reservoirs aangelegd worden, waar men de waterstroom op zodanige wijze invoert, dat het water een ogenblik stilstaat zodat de nog aanwezige vaste stoffen kunnen bezinken. Hierna zou het water nog door een soort filtertoestel heen moeten worden geleid vóór het uitvloeit in het stadsdiep. De pijpen, gootstenen en uitlopen van woningen mogen uitsluitend door roosters uitkomen in de goten.
Locaties waar geen goten aanwezig zijn
Op enkele plaatsen in de stad hebben wij totaal geen goten aangetroffen of ze waren in zulke slechte staat dat een goede afwatering niet mogelijk was.
Dit is het geval op de hierna genoemde plaatsen:
Het plein ingaande in de Kruisstraat noordzijde – de gang van de Jacobijnerweg naar de Bloemstraat – de Kamsteeg bij de ingang in de Breedegang – de Smakkersgang – de gang op de Oosterpoortenmolendrift tegenover de Dolhuisgang.
Verder: aan de stadswal bij de Oosterpoortenmolendrift waar het water steeds van bovenaf de stadswal naar beneden stroomt zonder eigenlijke goot – aan de wal bij de Heerepoortenmolendrift waar hetzelfde het geval is – de onbestrate gang in het Ruiterstraatje – de ingang tot de Zuiderkuipen en een gang onder aan de wal bij de Driemolendrift waar zich een diepe modderpoel bevindt.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
SIoten als vreemd soort afwateringskanalen
Ook dit vreemd soort afwateringskanalen treft men nog in Groningen aan. In de Bloemstraat wordt door sloten voor de afwatering gebruikt en tegelijk voor de aanvoer van vers water.
Daar loopt namelijk een sloot langs de stadswal van de Poeldwinger tot even voorbij de Bloemstraat. In deze sloot stroomt water uit het Schuitendiep door een inlating bij de Poelebrug. Maar ook komt het riool van de Mussengang er in uit.
Van weerszijden van de Kruitlaan komt dan een vrij brede sloot met de hoofdsloot samen en verder staan de vijvers en waterleidingen van de blekerijen daarmede in verbinding.
Langs de noordzijde van de Bloemstraat stroomt er o.a. ook water in deze sloot afkomstig van de loodwitfabriek. De sloot zelf verdeelt zich achter de gasfabriek in twee takken: de ene loopt langs de stadswal, de andere loopt achterlangs de huizen aan de oostzijde van het Boterdiep, totdat beide zich weer verenigen en tegenover de Violenstraat als riool in het Boterdiep uitlopen. Er is gewoonlijk geen stroming in dit water te bespeuren waardoor bewoners van die buurten het als vers water beschouwen.
Zeer gevaarlijk slootwater
Wanneer men echter ziet, welke kwalijke stoffen op verschillende plaatsen in deze sloten terechtkomen, is dat water zeer gevaarlijk omdat het inderdaad hier en daar voor huishoudelijk doel gebruikt wordt. Dat deze sloten ook voor riolen volkomen ongeschikt zijn behoeft geen betoog.
Een aantal sloten, waar doorgaans tuinhuizen over of in gebouwd zijn, vindt men nog om en in enige dwingers. Behalve in de onbewoonde Reitdiepsdwinger en in de Jacobijnerdwinger, vindt men ze rond de St. Walburgsdwinger, de St. Jansdwinger en ook enkele rond de Kraandwinger.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Welputten en regenbakken
Men vindt welputten overvloedig verspreid en ruim water gevend in die gedeelten van de oude stad, die op de zandbodem van de Hondsrug liggen. Putten op lager gelegen plaatsen, waar een meer of minder dikke kleilaag het zand bedekt, geven gewoonlijk weinig en ook nog onzuiver water. De grotere huizen zijn over het algemeen van putten voorzien, maar bij vele kleinere woningen ontbreken zij.
De publieke waterputten en buurtputten, die in het gemis van eigen putten moeten voorzien, zijn ongeveer 50 in getal. Men vindt ze het meest in de oude stad langs de markten en straten. In de nieuwe stadsgedeelten zijn er veel minder aanwezig.
Vaste stoffen in het water uit de welputten
Het water van de welputten bevat een aanmerkelijke hoeveelheid vaste stoffen (één tot twee duizendste), o.a. veel koolzuren kalk. Enige putten, zoo als de St. Jansput en de put in de Oude Ebbingestraat, bevatten salpeterzure potas.
In de lagere streken van de stad is het water vooral ’s zomers onaangenaam van reuk en smaak want het bevat zwavelwaterstof en koolzure soda en is meer of min alkalisch. Ook bevat het meer ijzer dan andere watersoorten. Zowel het drinkbaar als het ondrinkbaar putwater in de stad is vrij sterk jodiumhoudend.
Regenbakken in de oude stad
Regenbakken vindt men in de oude stad bij elke grotere woning. In veel eenkamerwoningen, vooral in de nieuwe uitbreiding van de stad, ontbreken ze. Het regenwater wordt over het algemeen door houten, loden of zinken goten en buizen naar de regenbak geleid. Het water is meermalen onderzocht maar nooit was het loodhoudend.
Water uit de diepenring is zeer ondeugdelijk
Omdat regenbakken en putten soms onvoldoende water opleveren door het veelvuldig gebruik dat er van gemaakt wordt, halen de inwoners die langs de diepen wonen hieruit hun water. Eerder is al uitgebreid gesproken over de toestand van deze diepen tijdens de zomerdroogte. Het water uit de diepen dat tot reiniging van huizen en straten, tot waswater en door velen zelfs bij bereiding van voedsel wordt gebruikt, is dus buitengewoon ondeugdelijk.
Drinkwater en waswater in de arme buurten
In het voorjaar zijn de regenbakken in de arme buurten gewoonlijk gevuld, de openbare pompen geven een overvloed aan water en de diepen voeren zuiver water aan, omdat het tijdens de winter opgehoopte bovenwater uit de grachten via het Reitdiep naar zee is afgevoerd. De putten leveren als gevolg van regenval voldoende water en ook de regenbakken blijven gevuld tot in de zomer.
Maar als de zomer warm is en het weinig regent beginnen de putten, die waarschijnlijk niet diep genoeg gegraven zijn, steeds minder water op te leveren. De diepen bevatten dan nog wel voldoende water.
Maar zodra zij tot het Winschoterpeil gedaald zijn, worden de sluizen gesloten, zodat er geen stroming en dus ook geen verversing meer plaats vindt. Vanaf dat moment wordt het water in de diepen steeds minder geschikt voor huishoudelijk gebruik.
[•NB. Het Winschoterpeil (WP) werd gebuikt voor het vaststellen van de waterstanden in de provincie Groningen voor de invoering van het Normaal Amsterdams Peil (NAP) in 1885.]Diepenwater in nazomer vervuild of brak
Nog erger wordt het vaak in de nazomer als er geruime tijd geen regen is gevallen. Dan begint het water in de diepen te stinken en raakt zozeer vervuild door lozingen vanuit de goten en riolen dat zelfs de vissen er niet meer in kunnen leven.
Ondertussen is ook de waterstand zo laag geworden, dat men genoodzaakt is, een aantal zouthoudende vloedstromen vanuit het Reitdiep binnen te laten. Daardoor wordt het water in de stadsdiepen brak en dus ongeschikt voor huishoudelijk gebruik.
De gewoonlijk regenachtige herfst brengt dan vaak enige verbetering zodat bij het begin van de winter de stadsdiepen meestal weer zuiver water bevatten, de meeste pompen ruim water geven en de regenbakken gevuld zijn.
Water uit de diepen gehaald in de winter
Wanneer de vorst invalt, is het water uit de regenbakken natuurlijk spoedig opgebruikt of bevroren geraakt. De inwoners moeten zich dan weer beperken tot het water uit de putten en de diepen.
In de diepen worden hier en daar grote bijten in het ijs gekapt of men brengt daarin pompen aan waarna mensen van alle kanten water komen halen.
Het putwater heeft in de winter het voordeel dat het gemakkelijker te verkrijgen is dan het water uit de diepen en dat het minder koud is dan het diepwater.
Voorstel verbeteringen waterkwaliteit
Uit de bovenstaande beschrijving volgt, dat het van belang is, de gelegenheden tot het halen van putwater in de stad zoveel mogelijk te laten toenemen. Men dient daartoe vooral het aantal putten in de armere buurten van de stad te vergroten.
De reden waarom de putten slecht water leveren, komt voornamelijk doordat ze niet diep genoeg uitgegraven zijn. Het verdient daarom aanbeveling nieuwe putten aan te leggen die diep genoeg zijn om goed drinkbaar water op te leveren wat het welbevinden van de burgers ten goede zal komen.