●● Toen hij veertien jaar werd ging Jo Wielinga werken in een kleine drukkerij en volgde daarnaast een grafische opleiding. Vanaf februari 1939 tot aan zijn pensioen in 1978 werkte hij bij de bekende drukkerij J.B.Wolters in Groningen.

Van bevrijding 1945 tot pensioen 1978

In de periode na de bevrijding eind april 1945 is Jo, als oud-militair, nog lid geweest van de Nederlandse BS [Binnenlandsche Strijdkrachten] die dienst deed als ordebewakers om plundering e.d. te voorkomen en om ondergedoken Duitsers en collaborateurs te arresteren. Hij was ingedeeld bij de Stoottroepen – 3e Geweer Compagnie (functie OO) nummer persoonsbewijs G49/090800.

Jo Wielinga loopt links voorop bij de BS in mei – juni 1945

Jo Wielinga loopt links voorop bij de BS in mei – juni 1945

Opnieuw aan het werk bij JBW
Na deze BS-periode kon Jo weer als zetter aan het werk bij J.B.Wolters. JBW was een grote drukkerij – zo groot en strak georganiseerd dat typografen bij kleinere Groningse drukkerijen geringschattend spraken over ‘die gevangenis’ waar een sirene het begin en einde van de werktijd aangaf en waar weinig of niets door de bedrijfsleiding werd toegestaan met als dieptepunt dat men er zelfs niet mocht roken! Daar waren toen ook nog geen koffie- of theepauzes. Een koffiejuffrouw kwam er pas na 1965: ’s morgens werd er één kopje koffie uitgereikt -’s middags werd er niets geschonken.

De heer Westhof met de koffiedames

De heer Westhof met de koffiedames

Naoorlogse armoede
De naoorlogse periode was een armoedige tijd. Aan alles was gebrek: voedsel, textiel en kleding waren op de bon net als tijdens de oorlog. Het kwam regelmatig voor dat de jongere kinderen kleding kregen van de oudere broertjes, zusjes of neefjes of nichtjes waar deze waren ‘uitgegroeid’. En schoenen van een ouder neefje waren voor de jongere neefjes nog heel goed bruikbaar. Sommige kinderen hebben in die periode dan ook nooit echt nieuwe kleding gedragen. Het begin van de circulaire economie was hier al onopgemerkt aanwezig, maar het was duurzaamheid uit bittere noodzaak! Het gezin Wielinga kende weliswaar geen armoede maar moest wel, net als andere gezinnen, zuinig zijn.

Aandoenlijk huishoudboekje uit 1945
Jo had in die tijd een redelijk weekloon. Hoeveel het netto inkomen hij had in 1946 kon hij zich niet goed meer herinneren; hij dacht iets van ongeveer 40 gulden. Kortgeleden ontdekte ik, tot mijn grote verrassing, in de bekende ‘oude doos op zolder’ een door mijn ouders bijgehouden kasboek dat stamde uit 1945!

Mijn vader en moeder verdeelden, zo blijkt uit het kasboek, de wekelijkse inkomsten elke week vanaf januari 1945 t/m september 1946 over een aantal potjes en busjes. Zodra er dus iemand bij de deur kwam om bijvoorbeeld een contributie op te halen werd uit het potje ‘Contributies’ het benodigde geld gehaald en overhandigd aan de man die had aangebeld.

Het boek geeft een goed beeld van de, in onze ogen nu, verbazingwekkende lage bedragen die betaald in 1945 werden. Let op dat bij omrekening van de gulden toen naar de euro nu (juni 2023), volgens het CBS een koopkracht had van ongeveer 6,10 euro.

Zeer gedetailleerd werden in dat kasboek de diverse uitgaven bijgehouden. Het boekje geeft dan ook een goed beeld van de, in onze ogen nu, verbazingwekkende lage bedragen die betaald werden in 1946. Zoals een krant (Het Vrije Volk) voor 10 cent! Tegenwoordig kost een los nummer van de Volkskrant 3,95 euro.

Jo verdiende een netto weekloon van 45,50 gulden zo bleek uit het kasboek.
Dat bedrag werd per week besteed aan de volgende uitgaven:

Huishuur
Verzekeringen
Crematiefonds
Elektrisch licht
Radiodistributie
Huur volkstuin
Ziekenfonds
Lidmaatschap PvdA
Natuurvrienden
Abonnement Vrije Volk
Abonnement Libelle
Spaargeld
Spaargeld kinderen
Schoolgeld
Brandstof
Kleding
Schoenen
Boodschappen
Bakker
Slager
Melkboer

————————————————

Totaal

4,80
2,00
0,75
1,00
0,80
0,50
0,30
0,15
0,15
0,60
0,35
2,00
0,30
0,25
2,50
2,00
2,00
10,00
2,50
3,50
5,00

———–

40,45

Ik vermoed dat het verschil van 5,05 gulden tussen loon en huishoudgeld bestemd was voor het ‘rampenpotje’ dat bedoeld was voor plotselinge tegenvallers en voor de aanvulling van de kolenbak met antraciet (nootjes 4) als de winter langer duurde dan werd verwacht. Het was in ieder geval geen zakgeld voor vader Jo die niet rookte, niet dronk en voor zichzelf weinig nodig had.

De huur van de woning in de Nachtegaalstraat bedroeg in die tijd ongeveer vijf gulden per week. Onze woning was 1,50 gulden goedkoper dan de omliggende woningen vanwege het ongerief van de lange binnentrap (2 x 14 treden) en omdat ons huis slechts twee slaapkamers had.

Als Willy koffie ging drinken bij haar moeder, die een paar huizen verderop woonde, lag het huurboekje op maandag met gepast geld onder aan de trap en het touwtje hing uit de deur zodat de huurophaler zichzelf kon binnenlaten om de huur te incasseren en de betaling te registreren in het huurboekje. Normaal in die tijd!

J.B.Wolters tijdens de wederopbouw
Na de oorlog moest het bedrijfsleven weer worden opgebouwd. Machines en grondstoffen (papier en inkt) waren schaars. Het land verkeerde in staat van wederopbouw en daarbij pasten geen hoge lonen. De regering deed aan ‘loonbeheersing’ wat betekende dat de lonen van regeringswege tot eind 50-er jaren bewust laag werden gehouden om de Nederlandse productie goedkoop te kunnen uitvoeren naar het buitenland. Het streven was daarbij gericht op verbetering van de Nederlandse betalingsbalans.

Bij J.B.Wolters werd in begin van de 50-er jaren 48 uur per week gewerkt (op zaterdag tot 13.00 uur). Pas in de 60-er jaren werden er weer loonsverhogingen mogelijk. Jo kon zich herinneren dat hij in 1954 gemiddeld 55 gulden per week netto verdiende. Pas in 1963 was dat gestegen tot ongeveer 110 gulden per week netto. En pas vanaf de 70-er jaren stegen de lonen heel snel: de welvaart zou vanaf dat jaar dan ook behoorlijk toenemen. Jo heeft wel eens gezegd dat ze het pas vanaf die jaren ‘echt goed kregen’.

De mannen kregen hun weekloon mee naar huis in een smal envelopje dat keurig in de binnenzak paste. Jo gaf het envelopje altijd ongeopend aan Willy die de financiën regelde. Maar er waren ook mannen die hun vrouw z.g. huishoudgeld gaven: een gedeelte van het geld kwam uit het zakje; de rest hielden ze zelf. Toen er eind 70-er jaren werd overgestapt op het maandloon, dat per bank of giro werd betaald, bleek dat er heel wat vrouwen zich jarenlang tekort gedaan voelden waardoor de man heel wat uit te leggen had.

Fietsenstalling Noorderbuitensingel
Het waren ook de jaren dat bijna niemand een auto had. Een ieder spoedde zich op een oude fiets naar het werk. Voor nieuwe fietsen was geen geld, ook niet voor de kinderen, die in de vijftigerjaren eveneens op gebruikte kinderfietsen rondreden.

Aan de Noorderbuitensingel 34 stond in die jaren een oude stadsboerderij uit de 19-de eeuw. Aan de straatkant links in het pand bevond zich het woonhuis; rechts daarvan was de grote schuurdeur te zien. Dat was de ingang naar het royale achterdeel waar de werknemers van JBW hun fietsen stalden. Via de achteruitgang van de boerderij liepen ze vervolgens naar de ingang van de drukkerij.

In 1980 bleek het voorhuis rijp voor de sloop maar het duurde tot eind 1987 voordat het huidige moderne woonblokje, dat bestaat uit drie woningen (34, 34A en 34B), werd opgeleverd. Het pand is al van verre te herkennen aan de lichtgeel gepleisterde voorgevel. Of dat ●● blokje woningen ●● past in het rijtje daar staande oudere woningen, mag u zelf bepalen.

CAO-lonen en bomilo
Loonsverhogingen verliepen volgens CAO-lonen. Dat was het bruto loon waarop werknemers bij een normale voltijdarbeidsduur recht hadden volgens de toen afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) die eventueel door de regering voor een gehele bedrijfstak ‘algemeen verbindend’ kon worden verklaard.

Maar de werkgever mocht wel extra bedragen (centen!) toekennen aan een werknemer die specifieke kwaliteiten bezat binnen het bedrijf. Iemand die bijvoorbeeld zetwerk kon verrichten in het Soendanees of Javaans (het was immers J.B.Wolters Groningen-Batavia en na de oorlog J.B.Wolters – Groningen – Djakarta) of iemand die goed was in het zetten van tabellen, formules of woordenboeken, kreeg daarvoor per uur een paar cent extra. Dat was het zogenaamde boven-minimum-loon – in het dagelijks gebruik Bomilo genoemd. Uiteraard mochten collega’s onderling niet met elkaar spreken over deze extra beloningen – dat zou volgens de Directie alleen maar leiden tot scheve gezichten.

Hierbij moet worden opgemerkt dat de CAO-lonen in het westen van Nederland hoger waren dan in het noorden en oosten van het land omdat de kosten van het levensonderhoud in het westen hoger zouden zijn. Later werd dat rechtgetrokken.

Schoolboekendrukkerij was seizoenbedrijf
J.B.Wolters was als schoolboekendrukkerij een seizoenbedrijf. In de maanden voorafgaande aan de zomervakanties moest er flink geproduceerd worden om alle bestelde schoolboekjes en atlassen te kunnen leveren.

Vanaf begin 50-er jaren tot halverwege de 60-er jaren werd er dan in die drukke periode vier keer in de week overgewerkt van 18.30 tot 21.00 uur. De woensdagavond was een (verplichte) vrije avond.

Men moest zelf zorgen voor brood en thee of koffie (thermosfles) en pas vanaf 19.00 uur, dus niet vanaf 18.30 uur!) werd er een overwerktoeslag van vijf (!) hele centen per uur uitbetaald. Dat overwerken mocht drie weken per maand plaatsvinden, één week per maand mocht er volgens de CAO niet worden overgewerkt.

Geld overwerk kon men goed gebruiken
Het waren lange dagen maar toch deed men dat overwerk graag. Er werd dan vier dagen lang x 2,5 uur extra gewerkt en dat leverde wekelijks 10 uren extra loon + 10 x 5 centen overwerktoeslag op.

In die tijd kon men dat extra overwerkgeld heel goed gebruiken. Dat geld werd besteed aan schoenen en winterkleding voor de kinderen en ook kon er wat geld achteruit worden gelegd om tijdens een lange strenge winter eventueel extra brandstof te kopen. Dat was altijd ‘antraciet nootjes 4’ want dat brandde het beste, zeiden ze.

Als er echt sprake was van een zeer strenge winter zoals in 1963, verstrekte de werkgever (ook JBW) wel eens een kolentoeslag. Dat was een ware uitkomst voor veel gezinnen want hiermee kon het bijna lege kolenhok worden bijgevuld.

Bij JBW mocht niet worden gerookt!
Bij JBW mocht niet gerookt worden. Dat was niet vanwege de gezondheid van het personeel. Daar wist men toen nog niets vanaf. De reclamekreet was in die tijd: ‘Er is geen man die niet roken kan!’ Nee, dat zou zijn vanwege de besparing op de brandverzekeringspremie die JBW moest betalen, zo beweerden boze tongen.

Maar er werd natuurlijk door sommige van die volwassen kerels toch stiekem gerookt op de wc of achter een zetbok of een pilaar, waardoor de sigarettenrook in de zetterij te ruiken was en de chef hevig snuffelend probeerde de schuldige te betrappen.

Een historische dag in 1956
Dat er niet gerookt mocht worden stuitte kennelijk toch op veel verzet waardoor de directie van JBW in 1956 overstag ging en het roken op de werkvloer ‘beperkt’ toestond. Dat werd als volgt bekend gemaakt in het personeelsorgaan “Ik Blijf Werken”:

“De 1e november 1956 is voor ons bedrijf een historische dag geworden. We weten niet of het in oude tijden, toen de zaak veel kleiner was en er nog patriarchale toestanden heersten, niet ooit het gebruik is geweest dat er gedurende de werktijd gerookt werd. Maar niemand kan zich in elk geval die tijd nog herinneren.

Het was dus een historisch moment, toen op donderdag 1 november ’s morgens om tien uur vrijwel ieder een sigaret, sigaar of pijpje opstak en vergenoegd rondkeek. We laten hieronder de publicatie, waarin het roken onder bepaalde voorwaarden werd toegestaan, volgen:

Op het verzoek van het personeel om tijdens de werktijd te mogen roken, is na overleg tussen Directie en personeelscommissie besloten met ingang van 1 nov. 1956 het roken beperkt toe te staan. Hiervoor zijn de volgende regelen vastgesteld:

1e – Het roken is tijdens de werktijden toegestaan:
’s morgens tussen 10 en 11 uur en ’s middags tussen 3.30 en 4.30 uur.
2e – Het einde van de rooktijden zal met de sirene worden aangegeven.
3e – Bij het verlaten van het bedrijf mag alleen in het trappenhuis worden gerookt.
4e – Aan deze toestemming is de voorwaarde verbonden dat ingeslopen misbruiken, zoals het roken in de toiletten, tot het verleden zullen behoren en dat het roken in de nabijheid van brandgevaarlijke stoffen geheel wordt nagelaten.

Naar ons van de zijde der bedrijfsleiding werd meegedeeld is er inderdaad aan de misbruiken waarop boven werd gedoeld een einde gekomen. We hadden ook niet anders verwacht en vertrouwen dat dit ook in de toekomst zo zal blijven”.

De ‘geur’ van lood en inkt
Over ‘geur’ gesproken: bij JBW hing in de drukkerij altijd een typische, nogal benauwde geur. Dat noemden zij de ‘geur van lood en inkt’. Regelmatig nam Jo zijn stofjas mee naar huis om die te laten wassen. Het gevolg was dat de hele woning rook (= stonk) naar J.B.Wolters. Moeder Willy stopte daarom die stofjas in een emmer water met wasmiddel, die dan op het balkon werd gezet.

Die dagelijkse ‘stinkgeur’ was de reden dat Jo heel graag lange wandelingen maakte op de zondagmiddag. Hij noemde dat ‘een frisse neus’ halen. Wij, mijn broer en ik, moesten als jonge kinderen dan verplicht mee om ook een frisse neus te halen maar dat gebeurde altijd met frisse tegenzin. Eerlijk gezegd heb ik nog steeds een bloedhekel aan zondagmiddagwandelingen.

Zaterdagochtendgewoonte
Bijna elke zaterdagochtend was het op het bedrijf de gewoonte dat er geld werd ingezameld onder de tikkers achter de zetmachines op de afdeling Tikkerij. Met dat geld werd een leerling-zetter als loopjongen naar slager Assink in de Oude Kijk in ’t Jatstraat gestuurd om een aantal leverworsten te kopen.

Die worsten werden vervolgens door een openstaand raam van de Tikkerij naar binnen gegooid waar ze in royale plakken smakelijk werden verorberd. Op dezelfde manier werden op overwerkavonden op de zetterij ook wel eens worsten naar binnen gesmokkeld.

●● Terzijde Er schiet me een verhaal te binnen dat mijn schoonvader (hij was ook als typograaf werkzaam bij JBW) ooit vertelde. Schoonvader werkte voor de oorlog bij Drukkerij Oppenheim, die toen gevestigd was in de Lutkenieuwstraat. Daar werden op zaterdagochtend geen worsten maar makrelen verorberd. De voorman van de zetters had, om lekker te kunnen zuigen en kluiven, zijn bovengebit (het bovenste gedeelte van een kunstgebit) op de krant gelegd waarin de makrelen verpakt waren. Plotseling riep de jongen die op de uitkijk stond: ‘De baas komt eraan!’ De krant werd in allerijl in elkaar gefrommeld en in de gloeiend hete loodpot gegooid. Makrelen en kunstgebit smolten weg als sneeuw voor de zon.

Prompt werd er de maandag daarna een inzameling gehouden voor een nieuw bovengebit. Daarbij werd als grap opgemerkt dat er in een etalage in de Folkingestraat nog een mooi tweedehands bovengebit te koop lag voor weinig geld. Die winkel zou naast een doodkistenfabriek zijn gelegen! Over het voorval werd na die tijd nog veel gelachen! ●●

Visclub J.B.Wolters
Jo was lid van de Visclub J.B.Wolters. De Visclub vertrok op de vrijdagnacht om 12.00 uur want, zoals bekend, ’s morgens vroeg bijten de vissen het beste. Meestal visten ze ergens in Friesland. De winnaar werd bepaald op basis van het gevangen gewicht. De dode vissen werden opgehaald door een boer en gebruikt als varkensvoer; de nog levende vissen werden teruggezet in het water. En Jo zat na thuiskomst en na het eten de rest van de zaterdagavond te knikkebollen in zijn stoel.

Eén van de sterke verhalen, die hij met veel smaak vertelde, was dat collega D. tijdens het vissen langs de waterkant eventjes in slaap was gesukkeld. Toen hij wakker werd was zijn bovenste kunstgebit verdwenen. Er werd daarna nog heel ijverig met schepnetten over de kanaalbodem rond gepoerd. Daarbij werd een halve kruiwagen opgedregd maar het bovengebit bleef onvindbaar.

Collega D. kreeg een week later op de prijsuitreiking als speciale prijs een in een mooi doosje verpakt oud bovengebit uitgereikt. Dat kon hij ‘als reservegebit mooi meenemen bij de volgende viswedstrijd’ werd erbij gezegd. Overigens was op de terugweg al een inzameling gehouden voor een nieuw bovengebit van D.

Binnen het bedrijf ging een grap rond: ‘Het is geel en het stinkt naar vis’. Antwoord: ‘Een ESA bus’. De Visclub huurde namelijk goedkope bussen en dat waren de gele ESA bussen van ‘Elema-Stollenga Autobusdiensten N.V.’ uit Marum. Hun oudste en meest aftandse bussen werden gebruikt voor dit soort groepsvervoer.

Uitreiking Ereprijs bij de Visclub
Het was traditie dat de directie van JBW voor elke viswedstrijd een ereprijs beschikbaar stelde. Dat was altijd een door hen aangekochte aquarel van de hand van het Groninger Ploeglid Johan Faber, die als cartograaf werkzaam was bij JBW.

Er was één voorwaarde aan die Ereprijs verbonden: iemand die al een keer een aquarel gewonnen had, kwam daarna niet meer in aanmerking voor deze prijs. Zodoende hebben in de loop der jaren heel wat JBW-ers een kunstwerk van een bekend Ploeglid kunnen verwerven. Soms zie je ze nog hangen bij de nazaten van deze winnaars.

J.B.Wolters viert 125 jarig bestaan
In 1961 was er opeens een hele plezierige, onverwachte verrassing voor alle personeelsleden. J.B.Wolters bestond 125 jaar en dat werd behoorlijk gevierd: iedereen kreeg een linnen zakje met rijksdaalders (muntstukken ter waarde van 2,50 gulden). Men kreeg twee rijksdaalders voor ieder levensjaar. Jo kreeg 84 rijksdaalders uitgekeerd: dat waren toen bijna twee weeklonen!

Daarnaast werd het personeel een Feestavond aangeboden in de Grote Zaal van de Harmonie op woensdag 3 mei 1961. Programmawijzigingen voorbehouden. Aanvang 8 uur. Zaal open 7.15 uur.

Toentertijd zeer bekende artiesten, het Nederlandse ‘puikje’ uit die jaren, traden daar op. Hun namen zijn, vrees ik, inmiddels bijna vergeten maar de JBW-ers en hun echtgenotes zullen er zeker van genoten hebben. Mijn ouders verzekerden ons de volgende ochtend bijna plechtig dat ze ‘prachtig hadden gevonden en zéér hadden genoten’!

Omslag programma Feestavond 1836 – 1961

Omslag programma Feestavond 1836 – 1961

Die artiesten waren in volgorde van optreden: Frans van Dusschoten – Gery en Janine – Bert Robbe – De Spelbrekers – Rexix – Eerste pauze – Piëtro Nakaro – Christine Spierenburg – Frans van Dusschoten – De Twee Pico’s – The Dutch Rolling Stars – Tweede pauze – Co v.d. Heide Wijma – Christina Spierenburg en Bert Robbe – De Twee Pico’s – De Spelbrekers – Rivers Trio. Na afloop was er Bal met het orkest The Blue Lyres onder leiding van Willy Weits.

Invoering van de vijfdaagse werkweek
In 1964 werd de vijfdaagse werkweek ingevoerd. Zeer tegen de zin van de werkgevers overigens. Die verklaarden zich doodserieus tegen de invoering van de vijfdaagse werkweek omdat ze vreesden dat hun werknemers zich zouden gaan vervelen! Nou, dat bleek natuurlijk volstrekte werkgeversonzin te zijn.

●● Terzijde De schooljeugd had toen nog geen vijfdaagse schoolweek. Als wij op zaterdagochtend om acht uur naar school gingen, stonden Jo en Willy ons in pyjama vrolijk lachend voor het raam uit te zwaaien! ●●

Lange middagpauze werd pauze van half uur
In 1965 was bij J.B.Wolters een fraaie ‘Recreatiezaal’ gebouwd boven op het dak van het bedrijfsgebouw: een mooi staaltje toegepaste architectuur! Daar kon men eenvoudige etenswaren kopen met koffie of melk. Hoewel de officiële benaming ‘Recreatiezaal’ was sprak men altijd over ‘de kantine’. Toen deze gereed was, werd de lange middagpauze van twee uur omgezet in een pauze van een half uur. En omdat er ook nog, via de vakbond, een arbeidstijdverkorting was ingevoerd kon iedereen om vijf uur naar huis.

Interieur van de Recreatiezaal (de kantine)

Interieur van de Recreatiezaal (de kantine)

Korte middagpauze – grote cultuurschok
Die korte middagpauze veroorzaakte toentertijd een grote cultuurschok: Jo kon tussen de middag niet meer naar huis. Hij heeft jarenlang een hekel gehad aan het feit dat hij niet meer tussen de middag naar huis kon om warm te eten en even een slaapje te doen. Ook zijn vrouw Willy was hierover vaak aan het mopperen. Ze vond het vreselijk ‘ongezellig’ en vond ook ‘dat de dag zo lang duurde’ omdat Jo tussen de middag niet meer thuiskwam. Toen hij in 1978 met pensioen ging, werd dan ook onmiddellijk het regime van het warm eten tussen de middag weer in ere hersteld.

Modernisering grafische industrie
Vanaf 1960 vond een geweldige technische vernieuwingsgolf plaats binnen de grafische industrie: het zetten van teksten uit loden letters maakte langzaam plaats voor het z.g. ‘fotografisch zetten’.

Dat was een nieuwe techniek waarbij met behulp van speciale typemachines teksten werden gefabriceerd die vervolgens werden geplakt op pagina’s in de gewenste opmaak compleet met eventuele illustraties. Van die opgemaakte pagina’s werden foto’s gemaakt die op aluminiumplaten werden vastgelegd, die als basis dienden voor het drukwerk op grote offsetpersen die ook kleurendruk konden leveren. Het werd toen al duidelijk dat handzetters en machinezetters die werkten met loden letters, in de toekomst overbodig zouden worden.
●● Zie Wikipedia – Offsetdruk. ●●

Jo was inmiddels al een aantal jaren beheerder van de cliché-afdeling waar nieuwe en gebruikte clichés werden geadministreerd en bewaard. Die clichés waren de illustraties afgebeeld op plaatjes zink, die werden opgenomen in het paginazetsel waarvoor loden letters werden gebruikt. Duidelijk was dat op termijn ook het gebruik van deze clichés in onbruik zou geraken.

Overstap naar de Oude Boteringestraat
Op een gegeven moment werd Jo de vraag gesteld of hij er voor voelde om montagewerk (het z.g. ‘knip- en plakwerk’) voor het fotografisch zetten te gaan doen. Hij was altijd al een handige en netjes werkende ‘knutselaar’ die zulk werk met plezier deed. Dus ja, hij voelde er wel voor.

Toen de bekende ontwerper Susanne Heynemann bij het bedrijf in dienst trad, wenste ze een eigen groepje typografen om zich heen te hebben die haar ontwerpen technisch konden voorbereiden en uitvoeren. Jo werd daarvoor uitgenodigd en maakte in 1968 de overstap naar de Oude Boteringestraat waar de Uitgeverij was gevestigd. Hij werd daar voorman van de ‘plakjongens’, zoals ze werden genoemd. Het was werk dat hem heel goed beviel.

Wel of niet 40-jarig jubileum
Tien jaar later, in mei 1978, vierde hij zijn 40-jarig jubileum in bij het bedrijf. Dat jubileum zou trouwens in eerste instantie helemaal niet doorgaan. Jo had, net als vele andere werknemers, immers tijdens de oorlog ontslag gekregen bij J.B.Wolters. En door het werken in de werkverschaffing, gedwongen tewerkstelling in Duitsland en de onderduikperiode had hij inderdaad vier jaren lang niet bij JBW gewerkt.

Die onderbreking werd door het bedrijf beschouwd als een aantal jaren dat NIET in dienstverband was doorgebracht en daardoor dus ook niet meetelden bij het vaststellen van jubileumjaren en de pensioenopbouw.

Vooral dat laatste was uiteraard heel onvoordelig voor de desbetreffende werknemers en dat waren er nogal veel bij JBW. De Grafische Bond heeft zich daar vervolgens mee bemoeid. Pas na veel en langdurig juridische getouwtrek werden die oorlogsjaren alsnog meegeteld bij de opgebouwde pensioenjaren en de gewerkte dienstjaren.

Afgekeurd met WAO uitkering
Eind 1978 werd Jo afgekeurd en ging met pensioen dankzij een uitkering die betaald werd op basis van de WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bijna iedereen die in die tijd lichamelijke klachten had of deze voorwendde, werd vlot afgekeurd en kon als arbeidsongeschikte vertrekken met een prima financiële WAO-uitkering: die uitkering werd zodoende een prepensioenregeling. Het was op verjaardagen dan ook gebruikelijk bij elkaar te informeren of je al was afgekeurd. En als je nog niet was afgekeurd of je had laten afkeuren, werd er meewarig met hoofden geschud.

Dat afkeuren gebeurde als volgt
Jo kreeg in augustus 1978 last van hartproblemen waarvoor hij enige tijd werd opgenomen in het ziekenhuis. Met medicatie bleek dit probleem oplosbaar. Hij werd naar huis gestuurd om verder aan te sterken. Op zeker moment moest hij zich melden bij de bedrijfsarts.

Die verzocht hem te gaan zitten en vroeg hem: ‘Hoe gaat het met u?’ Antwoord van Jo: ‘Och, dat gaat wel dokter’. Zonder omwegen vroeg de bedrijfsarts hem daarna: ‘Zou u wel afgekeurd willen worden?’ Hierop zei Jo zonder nadenken: ‘Ja, dat wil ik wel’.

De arts greep onmiddellijk de telefoon, belde de keuringsarts en zei tegen hem: ‘Ik heb hier meneer Wielinga die graag afgekeurd wil worden. Wilt u dat in orde maken?’ Daarna kon Jo per direct naar huis: hij ging met vervroegd pensioen.

Parlementaire Enquête in 1993
Pas in 1993 (sic!) is er een Parlementaire Enquête gehouden door de Commissie Buurmeijer die vaststelde dat ‘de WAO voor oneigenlijke doelen als afvloeiingsregeling bij reorganisaties’ was misbruikt.

Dat was behoorlijk onnozel want in werkelijkheid was dit een publiek geheim dat al ruim 25 jaar alom bekend was. Iedereen beschouwde de WAO toen als een ‘normale manier’ om vervroegd met pensioen te gaan. Dat was mede gebaseerd op de politieke motivatie dat ‘de toen aanwezige enorme jeugdwerkloosheid moest worden bestreden’.

Pensionering in 1978
Kort voor zijn pensionering (compleet met toespraken, koffie met koek en een geschenk) in november 1978, verhuisden Jo en Willy naar de wijk Leeuwenborg. De lange binnentrap in de Nachtegaalstraat bleek een onoverkomelijke hindernis te worden voor Willy. Daar kregen ze een leuk huis met een mooie tuin waar ze met leuke buren nog jarenlang met veel plezier hebben gewoond. Ze vierden daar ook hun 60-jarig huwelijksfeest. Willy overleed in 2006 – bijna 86 jaar oud. Jo overleed in 2008 – bijna 90 jaar oud.

Verder lezen:

Deel 3 — Hoe drukkerij J.B.Wolters verdween uit Groningen

Vorig bericht:

Over een Groningse typograaf en hoe een gerenommeerde drukkerij verdween uit Groningen.