●● Jo Wielinga ging op 14-jarige leeftijd aan het werk in een kleine drukkerij en volgde daarnaast vier avonden per week vier jaar lang een grafische opleiding aan de Avondschool in Groningen. In februari 1939 ging hij aan het werk bij de bekende drukkerij J.B.Wolters in de Akkerstraat in Groningen. Hij zou tot zijn pensioen, met onderbreking door de oorlog, bij J.B.Wolters blijven werken.
Periode van 1932 tot bevrijding 1945
De jeugd van Jo Wielinga
Jo (Johannus Jacobus) Wielinga werd geboren op 15 mei 1918 als jongste zoon van Minne Wielinga en Josefvina Galliard. Hij had een broer en vijf zussen. Het gezin woonde in de Moesstraat in Groningen. Het huis waar Jo werd geboren en waar hij zijn jeugd doorbracht staat er nog. Het is het laatste van de oude huisjes in de Moesstraat tegenover de Noorderbegraafplaats.
Na de lagere school in de Akkerstaat (in het nog steeds bestaande gebouw zijn thans woningen ondergebracht) volgde hij nog twee lesjaren in het 7e en 8e leerjaar. Dat was toentertijd een gebruikelijke scholing voor arbeiderskinderen waarmee voldaan werd aan de toen geldende leerplicht. Het schooljaar werd vaak niet afgemaakt; het kind vertrok zodra het jarig was geweest.
Leerling-handzetter bij drukkerij Joh. Wolff
In augustus 1932 werd Jo leerling-handzetter bij drukkerij Joh. Wolff gevestigd in de Museumstraat 5 in Groningen waar vooral handelsdrukwerk werd vervaardigd. Het was een klein bedrijf met één handzetter, twee drukkers en twee leerling-handzetters. Wolff zelf zorgde voor de administratie en het binnenhalen van de orders.
Jo als jochie van 12 of 13 jaar rond 1930
Er werd een officiële leerovereenkomst opgesteld die ondertekend werd door Wolff en de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling-zetter (de vader van Jo). Het leergeld bedroeg 5,00 gulden te betalen aan Wolf voor elk jaar van de opleiding.
Letterstaafje met benamingen
Wat deed een handzetter?
Het handzetten bestond uit het gebruik van losse letterstaafjes (de handletters) in reliëf en spiegelschrift voor het zetten van teksten. Die letterstaafjes
werden gegoten uit een legering van lood, antimoon en tin; dit mengsel gaf het letterstaafje de nodige hardheid. Het letterlood, meestal gewoon ‘lood’ genoemd, werd gegoten in een gietvorm met daarin het leesbare beeld van de letter.
De handzetter (meestal sprak men gewoon over ‘zetter’) haalde die letters één voor één uit een letterkast (vaak abusievelijk letterbak genoemd) waarin voor elk letterteken een vakje was aangebracht. Soms zie je nog ‘letterbakken’ in huiskamers aan de muur hangen die gevuld zijn met vingerhoeden of ander klein spul.
Zethaak met letterkast – (Willi Heidelbach – Common Wikimedia)
De handzetter plaatste die letters, volgens de op papier aangeleverde tekst, in de juiste volgorde in zijn zethaak. In zo’n zethaak passen drie tot vier regels afhankelijk van de lettergrootte. Die regels werden op een ‘galei’ gezet. Dat was een metalen blad met aan drie zijden opstaande randen, waarop de zetter, telkens als de zethaak vol was, de gezette regels plaatste. En als er genoeg zetsel was voor een hele bladzijde werd die bladzijde zetwerk opgebonden met een touwtje om uiteenvallen te voorkomen. In die tekst was soms een cliché (afbeelding) opgenomen.
Correctie van het zetwerk
De handzetter moest zeer zorgvuldig controleren of elke regel overeenstemde met de aangeleverde tekst. Als hij bijvoorbeeld in de eerste regel een woord vergat te zetten, had dat soms tot gevolg dat hij de hele alinea of een hele pagina of zelfs meerdere pagina’s moest aanpassen. Dit zogenoemde ‘verloop’ van tekst kostte tijd en dus geld en moest daarom zo veel mogelijk voorkomen worden.
Het gebeurde ook wel eens dat er een stuk zetsel bij het verplaatsen uit de handen van de zetter viel. De onooglijke hoop lettermateriaal die op de grond lag werd ‘pastei’ genoemd. Later kwamen collega’s goedmoedig plagerig informeren of er nog wat pastei was overgebleven om op het brood te smeren.
Handzetten was zeer arbeidsintensief
Bij het zetten van tekst uit corps 10, 11 of 12 (de meest gebruikte leeslettergrootte voor boeken) kon een ervaren handzetter een productie halen van zo’n 1.400 letters per uur. Een gemiddelde boekpagina bevat circa 2.500 letters wat betekende dat een geschoolde zetter ongeveer 2 uur nodig had voor één pagina.
Een boekwerk van 300 pagina’s nam dus zo’n 600 werkuren in beslag. Dat was bij een 40-urige werkweek 15 weken zetwerk. Daar komt nog bij de tijd voor het corrigeren plus de tijd die genomen moest worden om het zetsel per letter weer terug te leggen in de letterkast (het z.g. distribueren).
●● Terzijde Er waren trouwens gietmachines in bedrijf die losse letters konden gieten voor de vulling van de letterkasten. Dat was de Monotype zetselgietmachines. Ook waren er gietmachines die complete regels tekst konden gieten. Dat waren de Linotype zetselgietmachines. Het waren buitengewoon vernuftige maar tevens gecompliceerde machines die door speciaal opgeleide zetters werden bemand.
Een Monotype zetselgietmachine
Die zetters waren in staat hun machines bij een mankement eigenhandig weer aan de loop te brengen zodat niet elke keer een servicemonteur hoefde te komen. Hun afdeling werd de Tikkerij genoemd en zij waren de tikkers. Het geluid van die machines was buiten lopend in de Akkerstraat, waar de drukkerij van J.B.Wolters was gevestigd, heel duidelijk te horen. ●●
Het handzetten raakte vanaf 1985 achterhaald door het gebruik van computers. Ook het drukwerk zelf onderging vanaf die tijd een enorme verandering door de digitale tekstverwerking waarbij grafische ontwerpers bepalend werden voor de typografische kwaliteiten van het afgeleverde werk.
Daarnaast konden nieuw ontwikkelde offsetmachines drukwerk van uitstekende kwaliteit leveren in grotere oplagen tegen lagere prijzen dan de gebruikelijke drukpersen. Tegenwoordig kan iedereen door ‘printing on demand’ zijn/haar eigen uitgever worden – hoewel het zelf opmaken van de tekst met foto’s vaak erg lastig blijkt te zijn. Mijn advies: roep de hulp in van een grafisch ontwerper!
Verplicht lid worden bij vakbond ANGB
Terug naar drukkerij Joh. Wolff. Jo werd bij zijn in diensttreding bij Wolff per direct lid van de ANGB (de Algemene Nederlandse Grafische Bond). Dat was de alleroudste vakbond in Nederland, die ook als allereerste een pensioenregeling kende – voor die tijd uniek. Het was een verplicht lidmaatschap: zodra iemand beroepsmatig werkzaam was in een grafisch bedrijf moest hij zich laten ‘organiseren’ bij de ANGB. Jo is de rest van zijn leven lid gebleven van deze bond (die later fuseerde met andere bonden). Vlak voor zijn overlijden is zijn 75-jarig lidmaatschap nog gevierd met het overhandigen van een bloemstuk. Het 75-jarig lidmaatschap kwam heel weinig voor – er was dan ook helaas geen jubileumspeld beschikbaar.
Werkzaamheden als leerling
Jo moest onderaan beginnen zoals gebruikelijk was voor de jongste leerling-zetter. Zijn werkzaamheden begonnen o.a. uit het wegbrengen van drukwerk en het ophalen van papier bij de groothandel waarbij gebruik werd gemaakt van een soort bakkerskar met een grote klep. Ook moest hij hout hakken voor de kachel in de drukkerij, rekeningen incasseren, die vaak in termijnen werden betaald en het ontvangen geld naar de bank brengen. Daarnaast kreeg hij in het begin eenvoudig zetwerk te doen.
Des zaterdags diende hij zich vervoegen bij mevrouw Wolff; het gezin Wolff woonde naast de zaak. Dan moest hij matten kloppen, de stoep schrobben en de ramen wassen. Al met al vond hij het een plezierige tijd met leuk en afwisselend werk.
Vierjarige grafische opleiding aan de Avondschool
Als leerling-zetter volgde hij op de Avondschool de, volgens de leerovereenkomst, verplichte officiële grafische opleiding tot zetter die vier jaar duurde. Een prima opleiding om het vak te leren dat, ook financieel gezien, goede vooruitzichten bood. En Jo hield van de geur van lood en inkt.
Werktijden, lonen en schooltijden
In die jaren waren de werktijden dagelijks van 7.30-12.00 uur en van 14.00-18.00 uur. Tussen de middag gingen de mannen naar huis om warm te eten. Op zaterdag werd gewerkt van 7.30-13.00 uur. Er waren geen koffie- en theepauzes – tussentijds een boterham eten moest stiekem gebeuren maar werd oogluikend toegestaan.
Een werkweek telde dus 48 uur – normaal voor die tijd. Jo verdiende als leerling-zetter 5 cent per uur. Per week was dat, bij een 48-urige werkweek, dus 2,40 gulden. Daarnaast volgde hij als leerling-drukker de Avondschool die gevestigd was in het schoolgebouw in de Violenstraat. De lessen werden gegeven op maandag – dinsdag – donderdag en vrijdag van 18.30 – 21.00 uur.
Om zes uur ’s avonds ging hij naar de Avondschool – de boterhammen werden opgegeten in het fietsenhok en daarna, na een lange werkdag, moest hij zijn aandacht er nog bij houden tot 9.00 uur. Tussen de lessen werd geen koffie geschonken en er was geen kantine voor de leerlingen – dat soort voorzieningen bestonden niet in die tijd.
Na twee jaar Avondschool volgde een tussenexamen en als je slaagde mocht je jezelf ‘gezel-zetter’ noemen. Zijn loon steeg daarna van 5 cent tot 7 cent per uur – het weekloon werd dus 3,36 gulden wat voor die tijd (1934-1935) behoorlijk goed was voor een jongeman van 16 jaar. Na vier jaar volgde een afsluitend examen. Jo was een goede leerling en slaagde in 1936. Hij was toen 18 jaar oud. Na het behalen van het diploma mocht hij zichzelf ‘zetter’ noemen.
Jo Wielinga leert Willy Mulder kennen
In diezelfde tijd was Jo, via de vakbond ANGB, lid geworden van de Jeugdraad. Dat was de jongerenafdeling van het NVV die de overkoepelende organisatie was van de sociaaldemocratische vakbeweging. Volgens Jo was de Jeugdraad opgezet om te voorkomen dat de arbeidersjeugd naar de kroeg zou gaan – wat sociaaldemocraten van de NVV een gruwel was. Of dat ze zouden vervallen tot bandeloos gedrag of zoals hij het zelf uitdrukte, ‘dat de arbeidersjeugd hangjongeren zouden worden’. Bij de Jeugdraad leerde hij Willy Mulder kennen met wie hij in 1942 trouwde en met wie hij twee zoons kreeg.
Militaire dienstplicht – Mobilisatie – Ontslag
Het was in hetzelfde jaar (1936) dat hij zijn diploma zetter haalde en dat hij als 18-jarige Hollandse jongen zijn militaire dienstplicht moest vervullen bij het korps Grenadiers. Jo had pech: de dienstplicht was namelijk vlak voordat hij moest opkomen met een half jaar verlengd vanwege de politieke – en militaire spanningen in Europa waarbij sprake was van een reële oorlogsdreiging. Begin 1939 kwam Jo uit de militaire dienst.
Jo als militair in 1936
In diensttreding bij J.B.Wolters
Op 20 februari 1939 trad hij in dienst bij de grote en bekende Groningse drukkerij J.B.Wolters (in de praktijk altijd JéBéWé genoemd) die in 1919 gevestigd was aan de Akkerstraat. Het kantoor van de Uitgeverij J.B.Wolters bevond zich in de Oude Boteringestraat.
Ontwerp Drukkerij JBW in de Akkerstraat – 1919.
Op de vleugel rechts werden later verdiepingen geplaatst.
Ontwerp Drukkerij JBW in de Akkerstraat – 1919.
Op de vleugel rechts werden later verdiepingen geplaatst.
J.B. Wolters was het bedrijf dat vooral bekend werd als uitgeverij en drukkerij van schoolboeken, wandplaten, landkaarten, woordenboeken, atlassen en vele andere onderwijsuitgaven. Het JBW-lied, dat bij personeelsbijeenkomsten door allen uit volle borst werd gezongen laat niet voor niets weten dat: ‘Als je scholen gaat bezoeken / Leer je vast uit Wolters’ boeken’.
De grote gemechaniseerde drukkerij J.B.Wolters drukte o.a. al vanaf 1900, toen ze nog gevestigd waren in het centrum van Groningen, voor een grote landelijke afzetmarkt schoolleesboekjes die geschreven waren door Jan Ligthart en H. (Hendricus) Scheepstra met illustraties van ‘tekenmeester’ C. (Cornelis) Jetses. Jetses overleed in 1955 als één van de meest geliefde illustratoren van Nederland.
Jo als jonge handzetter bij J.B.Wolters in 1939
Generaties lang hebben kinderen op de lagere scholen uit deze boekjes leren lezen. Niet alleen in Nederland maar ook in het toenmalige ‘Nederlandsch-Indië’. In de boekjes stond altijd J.B.Wolters – Groningen – Batavia. Na de oorlog werd dat J.B.Wolters – Groningen – Djakarta.
Naast de onderwijsuitgaven drukte JBW ook boeken voor derden waarbij men o.a. moet denken aan wetenschappelijke uitgaven, dissertaties, woordenboeken, atlassen, boeken over de geschiedenis van Groningen, letterkunde, rechten, staathuishoudkunde, wetboeken, pedagogiek, verloskunde, geneeskunde, didactiek landbouw etc. etc.
J.B.Wolters had een goede naam
Bij de directie van J.B.Wolters hechtte men zeer aan het idee dat de werknemers van JBW ‘één grote familie’ zouden vormden. Tal van activiteiten werden georganiseerd om dat ‘wij-gevoel’ inhoud te geven door het ‘saamhorigheidsbesef’ te bevorderen.
Daarvoor werden er in de loop der jaren vele clubs opgericht binnen het bedrijf waarvan kantoorpersoneel en technisch personeel lid konden worden. Een overzicht:
1920 – de Sportclub (bestemd voor het kantoorpersoneel).
1934 – de Excursieclub die in 1935 o.a. een bezoek aan Schiphol bracht en een rondleiding kreeg in het gebouw van dagblad De Telegraaf.
1943 – Visclub J.B.Wolters.
1943 – opgericht JBW-Muziekensemble; vanaf 1952 Flumando’s genoemd.
1945 – JBW-mannenkoor.
Tijdens de oorlog werd uit de centrale Gaarkeuken voedsel verstrekt aan degenen die daaraan behoefte hadden.
In april 1946 verscheen het eerste deel van het bedrijfsblad “Ik Blijf Werken” waaraan volgens de Directie een ‘sterk gevoelde behoefte’ bestond. Let op de woordgrap: de ‘I’ werd in oude tijden uitgesproken als de ‘J’. In het zogenaamde Middelnederlands kwam de J in het alfabet niet voor. Woorden met een j-klank werden met een i geschreven. Dat is nog terug te vinden in woorden als mooi en fraaie. Eigenlijk staat er dus Jk Blijf Werken waarin JBW is te herkennen.
1946 – Voetbalclub Grafico met eigen kleedkamer en velden op de Esserberg.
1946 – Schaakclub JBW.
1948 – Culturele Commissie. Opgericht met als doel ‘de organisatie van leerzame en genotvolle avonden’, waarbij ook gezinsleden welkom waren. Ik herinner mij dat ik met mijn vader Jo samen een lezing heb bezocht met dia’s van iemand (Wim Dussel?) die met zijn Goggomobil (een kleine auto) een rondreis had gemaakt door woestijngebieden in het Midden Oosten.
1948 – De Reisclub die in datzelfde jaar een uitstapje maakte naar Duitsland.
1949 – Mondaccordeonclub JBW afgekort tot MAC-JBW.
1954 – Klaverjasclub JBW met competities om paaseieren en rollades.
1957 – Handbalvereniging JBW.
1957 – Tafeltennisclub JBW.
Ook populair was de eigen JBW-Leeskring waarbij mappen circuleerden met ‘een keur aan tijdschriften voor een luttel bedrag’. Daarin waren te vinden Nederlandse tijdschriften, een Frans en een Duits tijdschrift alsmede het Amerikaanse National Geografic Magazine met, inderdaad, hele mooie kleurenplaatjes.
Voor gepensioneerden werden aparte middagen georganiseerd waarbij men gezellig bijeen kwam in de Recreatiezaal die in 1965 op het dak van het JBW-gebouw was gebouwd. Hun echtgenotes waren uiteraard evenzeer van harte welkom. Die konden gezellig gaan sjoelen of puzzelen (zo werd gesuggereerd) terwijl hun mannen aan het klaverjassen waren en herinneringen ophaalden aan die goede oude tijd.
Ook waren er regelmatig zaterdagmiddaguitjes voor de JBW-kinderen (o.a. naar de speeltuin in Drouwenerzand en de dierentuin in Emmen) of werden er middagen aangeboden met o.a. toneel in de recreatiezaal van JBW of poppenkast in de Grunneger Sproak of Het Tehuis.
Legendarisch waren de Nieuwjaarsrecepties waarvoor (gepensioneerde) JBW-ers en hun familieleden werden uitgenodigd en waar allerlei heerlijkheden, drank en drankjes in overvloed werden aangeboden. Sommige opa’s namen zelfs hun kleinkinderen mee! Eén van die opa’s leerde daar zijn kleindochter haar eerste zoute haring eten!
De Tweede Wereldoorlog breekt uit
Jo werkt pas een half jaar bij JBW toen op 1 augustus 1939 Duitsland Polen binnenviel en Engeland en Frankrijk de oorlog verklaarden aan Duitsland. De Nederlandse regering kondigde op diezelfde datum de mobilisatie af en Jo moest opnieuw opkomen. Hij was gelegerd in Den Haag toen op 1 mei 1940 de oorlog uitbrak. Na de Nederlandse capitulatie werden alle Nederlandse soldaten ontwapend en krijgsgevangen gemaakt. Ze werden opgesloten in kazernes en uiteindelijk in september 1940 gedemobiliseerd en naar huis gestuurd.
Ontslag bij J.B.Wolters
Kort na zijn demobilisatie keerde Jo terug bij drukkerij J.B.Wolters. Maar in februari 1941 kreeg hij ontslag. De productie van schoolboeken stagneerde: er moesten nu formulieren worden gedrukt voor de Duitse bezetter waardoor er voor veel mensen geen werk meer. De ontslagbrief is bewaard gebleven. De tekst luidde:
Mijnheer,
Hiermede berichten wij U, dat u ingevolge vergunning van den directeur-generaal van den arbeid d.d. 15 Januari 1941 No. 1571 met ingang van 3 Februari a.s. ontslag uit onze dienst wordt verleend.
Hoogachtend, J.B.Wolters Uitgeversmaatschappij N.V.
Wachtgeld en op zoek naar werk
Jo kreeg drie maanden wachtgeld mee en moest op zoek naar nieuw werk wat in die tijd moeilijk te vinden was. Hij belandde uiteindelijk via de Arbeidsbeurs in de Werkverschaffing.
Zijn moeder was in 1939 overleden en zijn vader was inmiddels 65 jaar en te oud om nog te werken. De werkloosheidsuitkering was in die tijd per week 10,50 gulden met eventueel nog 1,50 gulden per kind. Maar Jo werd als ‘thuiswonend kind’ aangemerkt als kostwinner – zijn broer en zusters waren toen allemaal ‘het huis al uit’. Dit betekende dat hij van gemeentewege werd geacht het geld te verdienen om voor zijn vader te kunnen zorgen waardoor zijn vader niet voor gemeentelijk steun in aanmerking kwam.
Indien Jo niet meer thuis zou wonen, wat gebeurde toen hij met Willy trouwde in 1942, dan waren alle kinderen van Minne verplicht om gezamenlijk hun vader financieel te ondersteunen. De kinderen moesten dat onderling regelen wat toentertijd in vele families tot een hoop trammelant heeft geleid over de vraag wie in welke mate moest bijdragen aan het onderhoud van moeder en/of vader. Niet bij de familie Wielinga trouwens.
J.B.Wolters en de Duitse bezetter eind 1940
J.B.Wolters kreeg, net als andere uitgeverijen, te maken met de Duitse bezetter. Die stuurde in het najaar van 1940 een ‘Commissie van Voorlichting’ naar het bedrijf die zich bezighield met de controle op de inhoud van schoolboeken. En mocht niets in staan dat ‘deutschfeindlich’ was. Een verhaaltje in een boek waarbij Nederlandse jongens een vechtpartijtje wonnen van Duitse jongens, was volstrekt onacceptabel en moest onmiddellijk verwijderd worden.
Over levende leden van het vorstenhuis mocht bijvoorbeeld niet worden gepubliceerd en teksten van joodse auteurs moesten bij herdruk uit de boeken worden verwijderd. De ‘correcties’ betroffen vooral geschiedenisboeken en literatuurbloemlezingen maar ook zangbundels (vanwege Oranjeliederen) en biologieboeken (vanwege de Duitse rassenleer).
Gedeeltelijk of algeheel publicatieverbod
De zwaarste sanctie op ‘‘deutschfeindliche’ uitingen was een gedeeltelijk of volledig publicatieverbod van bepaalde auteurs die bekend stonden als tegenstrevers van het fascistische regime in Duitsland. Dat betrof o.a. de toen zeer bekende Nederlandse auteurs als o.a. Jef Last, Menno ter Braak en Jan Romein, maar ook vertalingen van toen bekende buitenlandse auteurs als E.M. Remarque, Henri Barbusse, Thomas Mann, Heinrich Mann en vele anderen. NB. Boeken van deze auteurs werden niet bij J.B.Wolters uitgegeven.
In de ‘lichtere gevallen’ moesten verboden namen/fragmenten en/of illustraties in de boekjes worden weggesneden of worden overgeplakt. In oktober 1942 werden bij zeventig JBW-uitgaven wijzigingsblaadjes (‘verbeterblaadjes’ genoemd) gratis ter beschikking gesteld aan scholen en boekhandelaren die dan zelf de lijmkwast moesten hanteren bij het inplakwerk.
Daarnaast waren er nog vele echt grote zorgen: de export naar Indië stagneerde, er ontstond gebrek aan papier en drukinkt, het lood van de zetterij werd gevorderd, het onderwijs werkte slecht waardoor de verkoop van schoolboeken afnam en er minder werk beschikbaar was. Dit had tot gevolg dat veel werknemers ontslag kregen.
Ingezet bij graven van een verbindingskanaal
Jo werd in maart 1941, na zijn ontslag bij JBW, ingezet bij het graven van een verbinding tussen het Winschoterdiep en het Van Starkenborghkanaal. Kijk maar op de kaart dan kun je zien hoe zo’n karwei dat is geweest!
Het was allemaal handwerk – met de spade werd de zware klei uitgraven dat met de spade van onderaf trapsgewijs naar boven werd gegooid om op het maaiveld in kruiwagens, kiepkarren of met paard en wagen verder getransporteerd te worden.
Graafwerk bij het Van Starkenborghkanaal in 1938 bij de oude brug richting Bedum.
Dat werk werd per meter en per kubieke meter betaald en er waren premies te verdienen voor extra zwaar werk zoals werken staande in het grondwater (daar werd moeizaam de ‘onderste spit’ gedolven waar de term ‘het onderspit delven’ vandaan komt).
Verdiensten waren trouwens ook afhankelijk van de werkploeg waarbij je werd ingedeeld. Jo zat in de ploeg bij een zekere Van Ommeren, die veel ervaring had met dit soort graafwerk. Daardoor kon de ‘stokmeter’, de toezichthouder die namens de opdrachtgever de tarieven en prestaties vaststelde, vaak belazerd worden en zo vertelde Jo met enige trots dat er weken bij waren dat hij meer dan 25 gulden verdiende! Wat in die tijd inderdaad veel geld was.
Oude zeedijken egaliseren
Nadat de werkzaamheden aan het verbindingskanaal waren afgelopen, heeft hij o.a. gewerkt in de buurt van Usquert waar oude zeedijken (z.g. slapersdijken) werden geëgaliseerd. Ook daar werd betaald naar prestatie wat betekende dat, als het slecht regenweer was waardoor er niet gewerkt kon worden, er per week niet meer dan 10 tot 14 gulden verdiend werd. Dat was een bedrag dat voor een huishouding met drie of vier kinderen betekende dat de broekriem moest worden aangehaald.
De dagen waren lang, zelfs voor die tijd. Om half acht in de trein en ’s avonds om half zeven weer terug op het station. Van een vrije zaterdag was geen sprake; die werd pas ingevoerd rond 1963. In de werkverschaffing werkten ze op zaterdag van half acht tot half vier.
Zwaar werk in Kamp Sellingerbeets
Ook heeft Jo later nog enige tijd gewerkt in het beruchte Kamp Beetse in Sellingerbeets, waar je een hele week naar toe ging en waar je werd ondergebracht in grote barakken. Er liep daar volgens Jo veel volk rond dat het zware werk gewend was, maar er waren ook ongeoefende als kantoormensen en kelners die hier probeerden voldoende te verdienen om hun gezin te onderhouden. Maar wie het lichamelijk niet vol kon houden had pech en werd onverbiddelijk weggestuurd.
Een werkploeg gravers in Kamp Beetse
Het was echt heel zwaar werk: de sterkste mannen waren de kruiwagenlopers. Zij moesten de met grond volgeladen kruiwagens over een loopplank naar boven duwen om ze leeg te storten op het land of op de aan te leggen dijkjes. Daarvoor was zo’n man uitgerust met zware militaire schoenen (‘kistjes’) waar spijkers onder waren geslagen om grip te houden op de door klei en zand glad geworden loopplanken.
Zo’n man had een lus van singelband om zijn nek die vastzat aan de handvatten van de kruiwagen om zodoende de zwaar geladen kruiwagen half tillend, half duwend de glibberige loopplank op te krijgen. Jo had geluk: omdat hij naar verhouding goed opgeleid was, werd hij na korte tijd medewerker bij de loonadministratie en loonuitbetaling die altijd op woensdag plaatsvond.
Verplichte werkverschaffing in Duitsland
In juli 1941 kreeg Jo een oproep van de Arbeidsbeurs voor werkverschaffing in Duitsland. Als je in de werkverschaffing zat, stond je daar ingeschreven en kon de Duitse bezetter jonge mannen uitzoeken die bepaalde kwalificaties bezaten. Zij werden dan verplicht naar fabrieken in Duitsland gestuurd ter vervanging van Duitse mannen die aan het front waren ingezet.
Jo wist zich daar de eerste keer uit te draaien. Er werden letterzetters gevraagd maar hij wist de beambte op de Arbeidsbeurs ervan te overtuigen dat hij woordenboekenzetter was en dat dat natuurlijk een heel ander beroep was dan dat van een gewone letterzetter. Dit soort adviezen deden de ronde onder de jonge mannen die gevaar liepen naar Duitsland te worden gestuurd.
Naar drukkerij Jeneke – Schneeman
Een maand later lukte het niet meer: iedereen met een grafisch diploma was ‘arbeitsfähig’ en Jo moest zich melden bij drukkerij Jeneke – Schneeman in Hannover. Het beviel hem daar slecht: hij kreeg geld en rantsoenbonnen. Het geld ging zoveel mogelijk naar Groningen voor het onderhoud van zijn oude vader en de bonnen hield hij zelf. Maar voor deze bonnen was nauwelijks iets te krijgen zodat, zoals hij het zelf uitdrukte: ‘Ik daar altijd verrekte van de honger’.
Naar papierfabriek Temming in Glückstadt
Jo ‘organiseerde’ op een of andere manier een overplaatsing naar papierfabriek Temming in Glückstadt aan de Elbe in de buurt van Hamburg waar hij een maand of negen heeft gewerkt. Vreselijk heet en vochtig was het daar bij de papierproductie waar ze bij enorme machines stonden te werken met alleen maar een sportbroekje aan. Toch was het daar beter dan bij zijn eerste fabriek: hier was in ieder geval voldoende te eten en hij was ondergebracht bij een aardig, ouder Duits echtpaar dat niets moesten hebben van de oorlog. De man had slechte ervaringen opgedaan tijdens gevechten in de Eerste Wereldoorlog en hun enige zoon vocht aan het Russische front.
De volkstuin van vader Minne
Zijn oude vader Minne kon zich in Groningen trouwens aardig redden. Hij ontving het geld dat Jo naar huis stuurde en daarnaast had hij een aantal akkers op een behoorlijk grote volkstuin vlakbij zijn huis. Hij beschikte dus over voldoende voedsel.
Weinig bekend is dat uitgeverij/drukkerij J.B.Wolters op landerijen die vlakbij die volkstuin lagen, grond huurde van boeren en die grond in kleine akkers aanbood aan het eigen personeel. Dat kon dan na het werk en in het weekend de eigen moestuin bebouwen en met de opbrengsten van de tuin hun voedselrantsoenen aanvullen.
Maar veel Wolters-mensen hadden te weinig tijd of geen zin of, vooral, te weinig verstand van tuinieren en dat werd dan o.a. uitbesteed aan Minne, de vader van Jo, die zich daarvoor aanbood. Hij onderhield een aantal van die tuinen tegen een vergoeding in geld of een deel van de oogst.
Eigenlijk waren er, zo vertelde Jo, in die tijd maar een paar dingen echt belangrijk: voedsel, brandstof, kleding en uit handen blijven van de Duitsers, die toen door iedereen ‘Moffen’ werden genoemd. Merkwaardig genoeg gebruikte Jo het woord ‘Moffen’ na de oorlog hoogst zelden.
Huwelijk en dispensatieregeling
Willy en Jo trouwden op 3 augustus 1942. De aanleiding hiervoor was nogal prozaïsch. Ze hielden natuurlijk heel erg veel van elkaar maar Jo zou door dat huwelijk op het werk in Duitsland een huwelijkstoelage krijgen van 10,50 Duitse Mark per week boven op salaris. En dat was voor die tijd veel geld!
Willy en Jo maakten gebruik van een dispensatieregeling die het mogelijk maakte om binnen enkele dagen na de ondertrouw in het huwelijk te treden. De gebruikelijke ondertrouwtermijn van zes weken was tot enkele dagen bekort vanwege de oorlogsomstandigheden.
Inwoning bij vader en moeder
Na de voltrekking van het huwelijk gingen ze inwonen bij de vader en moeder van Willy in de Nachtegaalstraat (Oosterparkwijk). De jong gehuwden hadden niets: hun enige bezit was een van de buren overgenomen bed in de achterste slaapkamer van het huis in de Nachtegaalstraat waar de schoonouders van Jo woonden. Toen in 1945 hun eerste zoon werd geboren, gingen ze inwonen bij de vader van Jo in het huis in de Moesstraat.
Vader Minne sliep in de bedstee in de voorkamer en op de zolder waren twee kleine afgetimmerde kamertjes beschikbaar. Heel veel jonggetrouwden waren inwonend vanwege de grote woningnood tijdens de oorlog door gebrek aan bouwmateriaal en de afwezigheid van bouwvakkers die gedwongen tewerkgesteld waren in Duitsland.
In 1946 hadden ze het geluk dat ze, vlakbij de ouders van Willy, een huis in de Nachtegaalstraat kregen toegewezen. Het was een mooi huis met prachtig uitzicht op het Oosterpark waar in 1947 hun tweede zoon werd geboren.
Jo in de onderduik
In maart 1943 werd de situatie in Duitsland te gevaarlijk geacht door de toename van bombardementen op Duitse steden, dorpen en fabrieken. Besloten werd dat Jo moest onderduiken. Hij vertoefde op diverse plekken o.a. op een tuinderij aan de Esserweg in Haren. Willy zag hem daarom uitsluitend in het weekend als hij haar met de nodige voorzorgen en geheimzinnigheid thuis bezocht. Ze hadden dus een echt weekendhuwelijk hoewel dat begrip in die tijd nog niet bestond.
Willy kreeg, tijdens de periode dat Jo zat ondergedoken, elke week een enveloppe met geld en voedselbonnen in de brievenbus. Hoe dat in zijn werk ging en waar dat vandaan kwam, was niet bekend. Ook na de oorlog werd dat mysterie nooit opgelost. Maar wat bleek veel later?
Bij JBW werd tijdens de oorlog zogenaamd een krantje gedrukt waarvan de oplage zogenaamd werd verkocht. Met de zogenaamde opbrengsten daarvan werden de familieleden van ondergedoken JBW-werknemers ondersteund. Ook andere drukkerijen in Groningen brachten gezamenlijk een geheim fonds bijeen bestemd voor de familieleden van onderduikers. Zij kregen ook wekelijks geld en voedselbonnen in de brievenbus vanwege hun afwezige man, zonder dat duidelijk was waar dit vandaan kwam.
Hun eerste zoon werd in 1945 geboren in het Academisch ziekenhuis (tegenwoordig UMCG). Dat de vader daarbij niet aanwezig was, wekte in die tijd geen verbazing; ook niet bij de aangifte van het kind op het stadhuis. Dat gebeurde door de moeder van Willy.
Onderduik in de Nachtegaalstraat
In maart 1945 werd de toestand zo dreigend door de vele razzia’s dat Jo niet meer op de tuinderij in Haren kon werken. Hij dook onder bij zijn schoonouders in het huis aan de Nachtegaalstraat. Overdag verschool hij zich op de zolder samen met een bevriende kennis die daar ook ondergedoken zat. Ze waren de hele dag aan het dammen. ’s Nachts sliepen hij en die kennis in de aardappelkelder onder de vloer achter de voordeur. NB. De wieg met hun jonge zoontje stond tijdens de Canadese beschietingen van de Oostersluis bij Oosterhogebrug in de meidagen van 1945 in diezelfde aardappelkelder.
Beschieting van Oosterhogebrug
Niet dat men die beschietingen gevaarlijk achtte: de Oliemuldersweg stond vol mensen die naar de granaatinslagen keken die in de verte te zien waren bij Oosterhogebrug. Pop Dijkema draaide daar, samen met zijn broer en diens zoon, met gevaar voor eigen leven, de brug handmatig naar beneden. Pop Dijkema raakte daarbij gewond; een Canadese soldaat kwam om het leven. Het heldhaftige optreden van Pop Dijkema met zijn zoon en zijn broer had tot gevolg dat de opmars van de Canadezen naar Delfzijl nauwelijks vertraging ondervond.
Verder lezen: