●● De pauperzorg werd in 1904 gezien als de strijd tegen chronische armoede. Het onderstaande artikel is vooral interessant om te lezen hoe men in die tijd dacht over armoede en armoedebestrijding. Veel van de genoemde problemen blijken nog steeds actueel te zijn.   

Verantwoording

Het onderstaand artikel is een uitgebreide samenvatting van de brochure ‘Schematisch overzicht van het Pauperisme en hare bestrijding’ – Auteur(s) onbekend – ‘s Gravenhage 1904. De brochure is uitgebracht door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen

De teksten van ‘De mislukking van de Engelse Armenwetten’ en ‘Pauperisme in ons vaderland’ zijn gebaseerd op deze brochure. De tekst van ‘Alexis de Tocqueville over het Pauperisme’ is samengesteld op basis van internetbronnen en zijn publicatie ‘Over het Pauperisme’.

Het taalgebruik heb ik zo veel mogelijk ongemoeid gelaten. In deze brochure spreekt de ‘welwillende betere klasse’, die het goed voorheeft met de ‘minder bedeelden’ in Nederland.

Menno Wielinga 

===========================================================

Inleiding bij het begrip ‘Pauperisme’

Zolang de wereld bestaan heeft en zolang zij bestaan zal, zolang ook zal zij bewoond worden door mensen die in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, maar ook door mensen die, om welke redenen dan ook, zelf de kracht daartoe missen en in armoede voortleven.

Maar al zolang zich armoede voortdeed, heeft de neiging bestaan zich het lot van de armen aan te trekken. Armenzorg, zij is de vrucht van de edelste aandoeningen, zij is een bewijs van godsdienstzin, mededogen en liefde jegens zijn naasten.

Maar daarnaast bestaat het besef dat, naast het lenigen van bestaande armoede, ook pogingen moeten worden aangewend om armoede te voorkomen. Beschouwen wij de geschiedenis van het pauperisme, dan blijkt van oudsher, dat er alleen maar werd gelet op het lenigen van de armoede en niet of veel te weinig op het voorkomen van armoede. 

Het Christendom voerde de verzorging van de armen in als een godsdienstig, God welgevallig werk. De Kerk ging met milde hand haar gaven uitdelen wat zij kon dit doen omdat zij altijd de beschikking had over ruime middelen.

De armoede nam daardoor ontzettend toe [door de aanzuigende werking zouden we tegenwoordig zeggen]  waardoor de Kerk zich zag  genoodzaakt de medewerking van de wereldlijke macht in te roepen om dit kwaad te beteugelen. Zodoende werd de Armenzorg uiteindelijk een taak voor de overheid. 

Mislukking van de Armenwetten in Engeland

Engeland is het eerste land geweest, waar de Armenzorg wettelijk werd vastgelegd. Een wet van 1572 stelde een armenbelasting in, waarbij bepaald werd dat iedere gegoede burger in elk kerspel een bijdrage aan dit doel moest leveren.

De Poor Law Act uit 1601 (en latere versies) schreef voor, dat er in iedere gemeente werkinrichtingen moesten worden opgericht. [Die werkhuizen kunnen worden beschouwd als de voorloper van de werkverschaffing]. Zo werd iedereen die tot arbeid in staat was in deze openbare werkinrichtingen opgenomen. Mensen die niet konden werken kregen verzorging in particuliere gestichten, die voornamelijk werden gesteund door de Kerk.

●● Op de website Alamy kunt u afbeeldingen zien van de armoede in Engeland rond 1850. NB. Gebruik als Google zoekterm ‘poverty Alamby 1850‘.  Doorlinken blijkt niet mogelijk. Op deze website wil men graag stockfoto’s verkopen maar rondkijken lijkt mij geen bezwaar te hebben. ●●

Het gevolg was dat de armoede daardoor zodanig verminderde dat het lot van Engelse armen in plaats van beklagenswaardig, juist benijdenswaardig werd. Er meldden zich zoveel armen [door de aanzuigende werking] dat de uitvoering onbetaalbaar werd.

Het Engelse Parlement zag zich dan ook in 1833 genoodzaakt hard in te grijpen om een financieel overheidsdebacle te voorkomen. De opname van armen in de werkhuizen werd beperkt tot de echte armen en tevens werden grote bezuinigingen doorgevoerd.

Alexis de Tocqueville over het Pauperisme

Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) was een Franse aristocraat, politiek filosoof en socioloog, historicus en staatsman. Het meest bekend werd hij door zijn boeken ‘Over de democratie in Amerika’ die verschenen in 1835 en 1840.

Alexis de Tocqueville (1805 – 1859)

Alexis de Tocqueville (1805 – 1859)

Tocqueville is degene die als eerste het begrip ‘Pauperisme’ inhoud gaf. Tijdens een  studiereis in Engeland in 1833 werd hij geconfronteerd met de grote armoede die daar heerste. Hij raakte geïnteresseerd in het verschijnsel dat in één van de rijkste landen ter wereld zo’n groot aantal mensen gedoemd was tot armoede. In 1853 verscheen van zijn hand een korte verhandeling ‘Mémoire sur le Pauperisme’ dat in 2011 in Nederland in boekvorm verscheen onder titel ‘Over het Pauperisme’. 

Oorzaak: Overvloed aan Armenzorg

Volgens hem kwamen de slechte leefomstandigheden in de Engelse steden niet voort uit een gebrek aan Armenzorg, maar juist uit de overvloed daaraan. Het feit dat de wettelijke bedeling (de bijstand) in Engeland een recht was zou de mens de prikkeling ontnemen om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Juist die bedeling zou de arme mens er dus van weerhouden zelf in zijn primaire levensbehoeften te voorzien en daarnaast ook nog zijn wilskracht wegnemen om zelf zijn levensomstandigheden te verbeteren.

Een verbetering op het gebied van de armoedewetgeving zou dan ook geen uitkomst bieden vermoedde Tocqueville. Want als er toch strengere wetten kwamen zou er namelijk geen enkele inspecteur te vinden zijn die genadeloos hulp zou afwijzen bij het zien van zoveel ellende. Het mislukken van wetgeving op dit gebied zou om die reden dus niet te voorkomen zijn. 

Voorstander van particuliere liefdadigheid

Het was volgens Tocqueville zelfs mogelijk dat de armen op gewelddadige wijze de rijken van hun eigendommen zouden beroven. Dit kwam volgens hem doordat de wettelijke Armenzorg de aalmoes van de rijken aan de armen van haar moraliteit had beroofd waardoor de menselijke betrekking tussen armen en rijken was verbroken.

 Juist om die reden was Tocqueville dan ook voorstander van particuliere liefdadigheid. De arme zou zich door de aalmoes dankbaar opstellen tegenover zijn weldoener. En de weldoener voelde zich door zijn aalmoes verbonden met het lot van de arme persoon en daardoor zelfs met de gehele armste klasse.

Aanvulling op eerdere uitgave

Na zijn dood van Tocqueville werd slechts een tiental pagina’s met aantekeningen gevonden als aanvulling op de gepubliceerde uitgave. De hierin genoemde oplossingen, waren vooral gericht op het aanleren van eigen verantwoordelijkheid bij de paupers en op betrokkenheid vanuit de samenleving.

Als oplossing noemde hij ook nog de gedachte om arme arbeiders een belang te geven in de fabriek waar zij werkten. Een andere mogelijke oplossing was het aanleren van spaarzaamheid door middel van een lokaal opgezette spaarbankensysteem, waar de arme arbeider kon leren hoe zijn geld te beheren en hoe verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen levensomstandigheden.

Pauperisme in Nederland

Het spreekt vanzelf, dat wij bij het bespreken van het Pauperisme voornamelijk het oog hebben op Nederland, ons vaderland. In de eerste plaats geven wij onze beschouwingen over het voorkómen van armoede, daarna over het verlichten van bestaande armoede.

Wij geven daarom eerst enige statistische gegevens omtrent onze internationale welvaart en onze eigen volkswelvaart. Conclusies daaruit te trekken zou ons te ver voeren, maar zij wijzen ons toch op het verband tussen deze twee grootheden.

Wat Nederland betreft, in de periode 1890 -1900 vermeerderde onze invoer met 60% en onze uitvoer met 56%. Onze handelsbeweging plaatste ons als nummer 4 in de rij van Europese landen, dat is na Engeland, Duitsland en Frankrijk.

Relatief per hoofd van de bevolking wordt ons aandeel in de buitenlandse handel geacht alle andere landen ver vooruit te zijn. Ons aandeel in de wereldhandel is 7% en dat van onze bevolking slechts 0.0034% van de gehele aarde.

Pauperisme in Nederland
Tegenover dit gunstige teken op internationaal gebied, vinden wij ons Pauperisme weergegeven in de [thans onvindbare] brochure ‘Onberaden Stappen (blz 17)’ van Mr. S. van Houten. Van de 1.200.000 mannen in Nederland boven de 25 jaar, bezitten 82.000 mannen een vermogen boven 13.000 gulden en 246.000 mannen hebben een inkomen van meer dan 13 gulden per week.

Alle overige 875.000 (75%)  mannen hebben minder inkomen dan 650 gulden per jaar. Daarvan zweven 200.000 mannen tussen zelfstandigheid en bedeling en 200.000 mannen nog weer daaronder.

Verder redenerend zegt Mr. van Houten dus: 83% van onze mannelijke bevolking is niet in staat 1500 gulden per jaar te verdienen; dat 67% van allen, niet meer dan 13 gulden per week kan verdienen en dat 33% op of beneden de armoedegrens leeft.

Het feit is treurig en bedenkelijk, dat zo’n groot deel van de werklieden en loonarbeiders bestaat uit lieden, van wie hun arbeid hen niet in staat stelt zichzelf en hun gezinnen te onderhouden, zonder hulp van openbare of bijzondere liefdadigheid.

Het voorkomen van armoede

Sommige individuen worden, soms al vanaf hun prilste jeugd, grootgebracht onder de meest ongunstige omstandigheden, hetzij door werkelijk gebrek, hetzij door onverstand, luiheid en/of gemakzucht van de ouders of juister gezegd van de moeder.

Wie van ons kent niet uit zijn omgeving enkele of meerdere voorbeelden, waaruit de waarheid van het bovenstaande ten duidelijkste is gebleken en nog dagelijks blijkt. Voordat het echter zover komt is er voor de meer verstandige en beter gesitueerde een punt bereikt, waar hij al veel kan en te doen moet vinden, mits hij van goeden wil is.

Lichamelijke verzorging van groot belang

Waar het voorkomen van slechte of minder gewenste toestanden altijd beter is dan deze later te moeten herstellen, staat bij het bespreken van dit vraagstuk de lichamelijke verzorging zeker op de voorgrond.

Van het grootste belang zijn in het huisgezin van de minder bedeelde de eigenschappen van de vrouw. Is deze van huis uit een net, proper en zindelijk individu, dan zal dit, ook zelfs bij de allerarmsten, haar goede invloed doen voelen.

Een dergelijke huisvrouw zal, al kost het haar ook grote moeite, trachten alles behoorlijk bijeen te houden, haar kinderen zo zindelijk mogelijk voor de dag te doen komen, zij het dan ook wel met gelapte kleertjes.

Zij zal niet, zoals dit helaas maar al te veel gebeurt, haar pasgeborene(n) voeden met spek of bonenmeel, brood- of beschuitpap of andere voor zo’n klein wezen beslist ongeschikte zaken. Zij zal trachten, al kost haar dit misschien zeer veel, het kind te geven wat het kind toekomt, om zo mogelijk dit pas ontkiemende zelfstandige leven in stand te doen blijven.

Dat doelmatige voeding van kinderen tot ongeveer het eerste levensjaar van zeer groot belang is, hoeft toch niet nader uiteengezet te worden. Kijk maar naar de sterftecijfers, waaruit blijkt dat de algemene sterfte het hoogst is beneden het eerste levensjaar. En ook dat die aanzienlijke sterfte voor het grootste deel het gevolg is van maag- darmproblemen, bijna altijd een gevolg van slechte voeding.

De hoofdzaak is dat het voedsel goed en geschikt moet zijn en al is dan de hoeveelheid niet te groot, bedenk wel dat er meer kinderen sterven aan te veel dan te weinig voedsel.

Verenigingen voor goed kindervoedsel

Ongelukkigerwijs is de arme niet altijd in staat zich goed voedsel aan haar kind te verschaffen, hoe gaarne zij dit ook zou verlangen. Daarom is het gewenst, dat men verenigingen opricht, waar voor de minder bedeelde gratis of voor een matige prijs, goed kindervoedsel te verkrijgen is.

Hier ter stede [Den Haag] bestaan een paar gelegenheden waar zulks het geval is, maar de prijs is over het algemeen te hoog en hun geldmiddelen meestal te gering om daarmee veel te kunnen doen.

In verreweg de meeste steden en vooral op het platteland is iets dergelijks ver te zoeken. Daar ligt dus een veld braak, waarvan bearbeiding ons vele schone vruchten kan opleveren.

Hulp aan zwangeren en kraamvrouwen

Maar niet alleen de pasgeborene mag onze volle aandacht vragen. Hoe dikwijls zien wij niet, dat kraamvrouwen kort na haar bevalling weer gaan werken, alleen om den brode en door nood gedrongen, omdat het gezin anders niet kan bestaan. De slechte gevolgen blijven dan ook gewoonlijk niet uit.

Verbetering te verwachten van particulieren zou niet veel baten, alleen de Staat kan hier ingrijpen, door bij wet te bepalen dat zwangeren en kraamvrouwen, zes weken vóór en zes weken na de bevalling geen andere arbeid, dan hun eigen huishoudelijke bezigheden (dus geen betaalde arbeid) mogen verrichten. Waar dit voor een gezin niet mogelijk is, dient een liefdadigheidstoelage te worden verstrekt.

Maar waar alleen de Staat de werkgever kan dwingen geen zwangeren en kraamvrouwen in dienst te nemen, staat voor particulieren ook hier een groot terrein open, door het oprichten van verenigingen tot ondersteuning van behoeftige kraamvrouwen, waardoor deze van versterkende middelen, voedsel, dekens enz. kunnen worden voorzien. Dergelijke verenigingen, wier werking zeer gunstig is, vindt men o. a. in alle academiesteden. In navolging hiervan zou men overal in den lande iets dergelijks kunnen oprichten.

Crèches en kinderbewaarplaatsen

Is de kraamvrouw weer geheel hersteld, dan is de aanwezigheid van de kleine vaak een bezwaar voor haar om weer buitenshuis te gaan werken om geld te verdienen.

Gelukkig vindt men tegenwoordig in vele plaatsen zogenaamde crèches en voor oudere kinderen kinderbewaarplaatsen, die niet alleen het voordeel met zich meebrengen dat de kleintjes er onder dak zijn.

Zo kan tevens de moeder als het ware worden verplicht, het kind rein, zindelijk en gezond daar heen te brengen, wat die kleine ook weer ten goede komt. Het bestaan van dergelijke inrichtingen voorkomt ook dat, wat nog zo vaak gebeurt, het ene kind op het andere moet passen, dikwijls (men leze slechts de nieuwsbladen), tot groot nadeel of gevaar voor beiden.

Kinderen ontrokken aan de ouderlijke macht

Maar hoe nu te handelen bij kinderen, wier ouders zijn overleden of met de noorderzon zijn vertrokken of met kinderen van die aan ouderlijke macht zijn ontrokken?

In de bekende Kinderwetten waarvan de invoering binnenkort kan worden verwacht, wordt de mogelijkheid geopend, door ontzetting en ontheffing uit de ouderlijke macht, te geraken tot een betere verzorging van de verwaarloosde jeugd.

Zal dit doel worden bereikt, dan dient het ontnomen gezag door een beter te worden vervangen. De wetgever verwacht, dat dit mogelijk zal zijn door de toewijding ook van bijzondere personen, doch vooral van instellingen en verenigingen die zich dit grote belang aantrekken.

‘Waar ouderplicht te kort schiet, behoren naastenliefde en burgerzin de taak over te nemen’, schreef de Regering in de Memorie van toelichting en de wetgever sloot zich hierbij aan, door te bepalen, dat de voogdij kan worden opgedragen aan instellingen, die rechtspersoonlijkheid bezitten en wier statuten duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven.

Arbeidsveld voor naastenliefde

Behoort ook onze ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ zich te begeven op het nieuw arbeidsveld, dat hier voor naastenliefde en burgerzin geopend wordt?

Het Hoofdbestuur erkent, dat er tal van instellingen zijn, die met kennis en toewijding zich geven aan de belangen, welke hier ter sprake zijn. Doch het meent van de andere kant, dat een maatschappij, die haar doel tracht te bevorderen ‘bepaaldelijk door invloed uit te oefenen op de opvoeding en het onderwijs’ zich niet mag onthouden, nu voor het eerst de mogelijkheid wordt geopend, ook hen te helpen, voor wie de gewone opvoeding is gebleken ontoereikend te zijn.

Onze eigen departementen inschakelen

Als de Algemene vergadering zich met het hier ingenomen standpunt verenigt, staan haar twee middelen ten dienste, om het te verwezenlijken.

Zij kan aan het hoofdbestuur opdragen, een algemene vereniging in het leven te roepen, welke aan de wettelijke vereisten voldoet en, onder zijn toezicht, over het gehele gebied der maatschappij haar werkkring uitstrekt.

Maar zij kan ook van de beproefde organisatie van onze maatschappij gebruik maken en de departementen opwekken, om de instellingen welke zij reeds bezitten te vermeerderen met een instelling voor het hier beoogde doel.

Het hoofdbestuur meent, dat het laatste stelsel beslist de voorkeur verdient. Het opent de weg alleen op die plaatsen op te treden, waar daaraan behoefte is en voorkomt de nodeloze verspilling van krachten.

Het maakt mogelijk, dat de zaak ter hand wordt genomen in kleine kring, waar men, met zijn omgeving bekend zijnde, de redenen weet, die tot de ontneming van het ouderlijk gezag hebben geleid en welke opvoeding nodig is, om weer goed te maken, wat vroeger is bedorven.

Het prikkelt bovendien de belangstelling, omdat het hen, die zich aan deze moeilijke taak willen wijden, in staat stelt, zonder inmenging van bovenaf, zelf over de richting van de opvoeding te beslissen en zelf te oordelen over de middelen, die moeten leiden tot het door hen gestelde doel. Het hoofdbestuur heeft daarom de eer, aan de algemene vergadering voor te stellen, dat zij zal besluiten:

1e — Te bevorderen de oprichting door de departementen van plaatselijke verenigingen of stichtingen, die rechtspersoonlijkheid bezitten en wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen, overeenkomstig art. 421 Burgerlijk Wetboek, duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven.
2e — Voor dat doel op de begroting 1904 – 1905 uit te reserveren 1.000 gulden.

Al juichen wij in hoofdzaak dit voorstel toe, wij betreuren het toch, dat het Hoofdbestuur, blijkens de toelichting, weer allerlei aparte verenigingen wil oprichten. Beter zou het zijn dat deze zich aansloten bij de reeds bestaande afdelingen van de ‘Vereniging tot opvoeding van halfverweesde, verwaarloosde of verlaten kinderen in het huisgezin’, immers: ‘Eendracht maakt macht’.

Straatschenderij: opgroeien voor galg en rad

Het nog niet bestaan van de hier bovengenoemde wettelijke bepalingen, inrichtingen of verenigingen veroorzaakt herhaaldelijk dat dergelijke kinderen of voor galg en rad opgroeien of op schandelijke wijze door vreemden worden verkwanseld (zelfs voor een fles jenever) of geëxploiteerd.

Als wij ons niet te zeer vergissen wordt de straatschenderij in ons land veelal door kinderen gepleegd. Dat deze zeer omvangrijk is, is vooreerst een gevolg van de gebrekkige strafwetgeving, die de ouders straft, vaak pas na maanden, voor daden door hun kinderen bedreven.

Daarnaast bestaat er een vrij hoge mate van tuchteloosheid, gebaseerd op een verkeerd begrip en uitleg van onze zo hoog geroemde vrijheidszin. Daarnaast is er een groot gebrek aan de nodige speelplaatsen en ruimte in de woningen. Dit laatste zeer zeker een gevolg van armoede.

Speelplaatsen, tuinen en zwembaden

Daar waar openbare speelplaatsen, ruime openbare pleinen en tuinen aanwezig zijn, waar de kinderen, zo nodig onder behoorlijk toezicht, zich met gezonde lichaamsbewegingen en spelen kunnen bezighouden, zal straatschenderij veel minder voorkomen.

Ook dient men er voor te zorgen, dat voor de minder bedeelden goede gelegenheden tot baden of zwemmen bestaan, die zowel zomers als ’s winters, desnoods gratis, beschikbaar zijn.

Dan zal men o.a. niet, zoals hier ter stede [Den Haag] behoeven te zien dat er zomers gebaad wordt, liefst naast de vuilnisbelt in het open riool, (hier eufemistisch Verversingskanaal genoemd) in water dat met resten van fecaliën en fabrieksafval van Delft, Den Haag e.o. is vervuild.

Want voor de minderbedeelden is water, maar dan zuiver water, even nuttig en noodzakelijk als voor de rijkere standen. Wat helaas in ons vaderland, en wij weten niet welke van deze twee groepen de grootste watervrees heeft, nog veel te weinig is doorgedrongen.

Zindelijkheid en goede gezondheid

Zindelijkheid van bodem, lucht en water, is de grootste factor voor een algemene goede gezondheidstoestand. Hoewel wij thans nog lang niet zijn waar wij wezen moeten, valt hier en daar toch enige vooruitgang te bespeuren. Wij zijn thans al verre van de tijd verwijderd, waarin o.a. een kraamkamer niet veel beter was, dan een ouderwetse nr 100, waar het ‘stinkt het niet genoeg, dan deugt het niet’ de scepter zwaaide.

In vele plaatsen heeft men thans waterleidingen, niet altijd goede, zoals die van Rotterdam ons nu laat zien, maar toch nog ontzettend veel beter dan toen men zogenaamd putwater gebruikte. En de Woningwet zal ongetwijfeld veel geld kosten maar zal eindelijk de gelegenheid bieden om eindelijk opruiming te houden in de Augiasstal der woningongerechtigheden.

Voedselproblemen

Hier blijft nog veel te verbeteren en te wensen over. Wat wordt er o.a. in het algemeen gedaan tegen vervalsing van levensmiddelen, het gebruik van minderwaardige voedingsstoffen, onjuiste, slechte en gevaarlijke verpakking van  eetwaren en de zuiverheid van dranken? O zeker, als er één of meerdere personen daardoor ziek worden of overlijden dan doet men wel iets, maar al heel spoedig gaat alles weer zijn gewone gangetje.

Wordt het volksvoedsel, het brood, ooit behoorlijk in papier verpakt aan de verbruikers afgeleverd? Zij die wel eens bij de weg zijn, hebben meermalen kunnen zien, hoe broodbezorgers met ongereinigde handen hun kleding bij het verlaten van een urinoir in orde maakten. En direct daarna met hun ongereinigde handen, het brood aan de deur afgeven, om nu maar niet een nog krasser staaltje te noemen. Dit ene voorbeeld moet voldoende zijn om onze bedoeling duidelijk te maken.  

Wij geven toe, dat het een zeer moeilijk probleem is om aan al deze misstanden een einde te maken. Maar ook zij, die door hun ambt of betrekking als het ware geroepen zijn steeds de nadelen van deze zaken te verkondigen, ook zij schieten dikwijls te kort.

Mogelijk omdat zij tot de overtuiging zijn gekomen, dat al hun goede raadgevingen gewoonlijk toch niet worden opgevolgd, ja dikwijls met opzet worden veronachtzaamd en al hun waarschuwen niet anders is dan de ‘Stem des roependen in de woestijn’.

Onberaden huwelijken grote oorzaak pauperisme

Eén van de belangrijkste redenen van het voortdurend blijven bestaan van het pauperisme is gelegen in de onberaden huwelijken, die men juist bij armen het meest aantreft. Men trouwt maar of leeft te samen, vaak zonder enig vooruitzicht op betere levensomstandigheden en laat voor de rest violen zorgen.  

Wij willen de arme een huwelijk niet misgunnen, maar hij dient dan tenminste te zorgen, dat zijn nakomelingen niet in zo grote mate toenemen, dat deze ongelukkigen of spoedig op het kerkhof belanden of ten laste komen van het algemeen.

Het Neomalthusianisme

Dit kan mits het neo-malthusianisme juist in die kringen meer wordt toegepast. Hulp daarbij kan worden verleend  door geneesheren met nauwkeurige beoordeling van elk geval op zichzelf. En hulp moet niet worden verleend door beunhazen als vroedvrouwen en dergelijke die hier zo goed als niets vanaf weten.   

Prostitutie en venerische ziekten

Er is geschreven: ‘De prostitutie is zo oud als de wereld zelf’. De waarheid hiervan kunnen wij moeilijk nagaan, maar zeker is het wel, dat voor zover onze kennis der historie reikt, er steeds prostitutie is geweest en dat deze nooit zal worden uitgeroeid. Over het algemeen huwt de mens in beschaafde landen te laat en dikwijls niet, omdat zijn levensstandaard dit niet toelaat. Terwijl zo iemand toch zijn natuurlijke behoeften wenst te bevredigen.

Aan de prostitutie is voor het merendeel de verbreiding der venerische ziekten te wijten, ziekten die, zoals wij eens een oude emerituspredikant hoorden beweren ‘Wel wat al te zwaar waren voor de kleine zonde’.

Of men goed gedaan heeft de reglementering op de prostitutie in vele plaatsen af te schaffen? Wij menen dit te mogen betwijfelen want weliswaar was de reglementering lang niet volmaakt en bood zij ook niet voldoende veiligheid, maar het was dat toch wel in zekere mate.

Eigenaardig was het, dat toen in Amsterdam de reglementering was afgeschaft, maar deze te Rotterdam nog bestond, de militaire lijders aan venerische ziekten (omtrent deze kan men de beste cijfers verkrijgen) een verschil van 50% vormden.

Openbare huizen van ontucht

Men is ook overgegaan tot het sluiten van de openbare huizen van ontucht, omdat de overheid deze niet langer officieel mocht goedkeuren. Maar heeft dit gebaat en zal het baten?

Zelfs als de Staat er toe zou overgaan, om ter uitroeiing van de venerische ziekten, alle lijders daaraan te isoleren, dan zou een stad als de onze [Den Haag] misschien niet groot genoeg zijn ze allen te herbergen.

Want men moet niet denken, dat die ziekten hoofdzakelijk bij ongehuwden voorkomen en dan ook nog vooral in de grotere plaatsen. Wie ook van het platteland iets afweet, kan daar heel andere staaltjes van mededelen.

En toch, zoveel mogelijk de prostitutie tegen te gaan is onze plicht en dit zal men het beste kunnen doen door bestrijding en voorkoming van pauperisme, waardoor voor velen een beter en menswaardiger bestaan zal zijn weggelegd en het zich overgeven aan prostitutie niet meer voor velen een treurige noodzakelijkheid zal wezen.

Ziekenhuizen – ziekten en gebreken

Maar met al het bovenstaand genoemde heeft men nog lang niet genoeg gedaan. Want ook voor hen, die aan een of andere ziekte of lichamelijk gebrek lijden, kan meer gedaan worden.

In de meeste grotere plaatsen vindt men thans ziekenhuizen, met de daarbij behorende barakken. Maar in de kleinere gemeenten en op het platteland is, op een enkele uitzondering na, hiervan niets te ontdekken. En toch men zou meer kunnen doen, als meerdere kleine gemeenten of verenigingen uit dergelijke plaatsen zich aaneensloten, getuige het oprichten van een ziekenhuis te Noordgouwe op het eiland Schouwen.

En gaan wij eens na hoe treurig het gewoonlijk gesteld is met de barakken dan wijzen wij op een grote leemte.  Want goede barakken zou men tot in de kleinste plaats moeten aantreffen, om daarin iedereen, hetzij hoog, hetzij laag geplaatst, aan welke besmettelijke ziekte ook lijdende, terstond op te nemen.

Met daarbij dan ook  meerdere te bouwen observatielokalen voor hen, die met de lijder in aanraking zijn geweest. Hiervoor zou bij wet moeten worden bepaald, dat zo iemand ten spoedigste naar de barak moet worden vervoerd om daar verpleegd te worden.

Dit is een draconische bepaling zal men wellicht zeggen, maar naar onze overtuiging een zeer goede bepaling. Wij menen namelijk dat dan de besmettelijke ziekten, voor zover zij door luchtinfectie ontstaan, slechts een minimum van uitbreiding zouden krijgen. En voor die ziekten die door contactinfectie ontstaan, de mogelijkheid tot  verdere uitbreiding grotendeels zou worden tegengegaan.

Tuberculose – Teringlijders – Sanatoria

In de laatste tijd heeft de hele medische wereld een grootse verdelgingsoorlog tegen de tuberculose op touw gezet. Op allerlei plaatsen zijn hiervoor sanatoria voor teringlijders gesticht. Helaas zijn de kosten te hoog om daar iedereen op te nemen die er voor in aanmerking komt, zelfs al denkt men met 4 gulden per dag te kunnen volstaan.  

Zonder nu op de waarde van deze sanatoria iets te willen afdingen, komt het ons toch voor, dat men de tering slechts in geringe mate bestrijdt, als men alleen maar de sanatoria steunt. Immers hier wordt 20% van de lijders volkomen genezen verklaard en zijn dus weer geheel hersteld.

Maar 80% verlaat die inrichtingen, al of niet in meerdere mate weer hersteld en deze mensen zijn vaak weer genoodzaakt, het voor hen beslist schadelijke oude beroep opnieuw weer op te vatten.

Men moet dus meer doen en er ook zorg voor dragen, dat de mensen die het sanatorium niet geheel hersteld verlaten, de gelegenheid krijgen in voor hen niet of zeer weinig schadelijke beroepen werkzaam te kunnen zijn. Dit kan in boomkwekerijen, in bloemisterijen, bij de heideontginning of andere in de frisse vrije lucht uit te oefenen werkzaamheden. Helaas lukt dit maar ten dele. 

Ongeneselijke teringlijders onderbrengen

Zo ontbreken er ook nog steeds instellingen voor ongeneselijke teringlijders, die nu vaak moeten leven in krotten en bedompte kamerwoningen, waar dikwijls licht en lucht ontbreekt en de lijder moet rusten in een vochtige bedstede, terwijl in het vertrek gekookt en gebakken wordt.

En waarbij het voorkomt dat de was, speciaal in de winter, aan touwtjes aan de zoldering hangt en de bedstede door meerdere personen met de teringlijder ‘s nachts wordt gedeeld.

En waar geen acht wordt geslagen op het vaatwerk, dat door de teringlijder wordt gebruikt. Een sputumflesje is vaak iets onbekends of te kostbaar en de sputa worden verzameld in een of andere doek, die dan tegelijk met de vuile was van de overige bewoners in de wastobbe gaat.  

Het isoleren van deze teringlijders, die een voortdurend gevaar vormen  voor hun omgeving, om hen een beter bestaan te verschaffen, is een eerste plicht en tevens een vereiste, indien men werkelijk de tuberculose krachtig wil aanpakken.

Men zal wellicht zeggen: ‘Het is zo hardvochtig, als men een lijder in een instelling voor ongeneselijke teringlijders brengt’. Wij ontkennen dit niet, maar er bestaan toch  in  Rotterdam het gesticht Eudokia voor ongeneselijke mensen en de kankerhospitalen te Londen? En wordt aan een teringlijder, die ongenezen uit een sanatorium wordt ontslagen, ook niet als het ware zijn doodvonnis meegegeven?

Als die inrichtingen vrolijke, met bloemen versierde, licht en lucht gevende huizen waren, omgeven door een tuin, dan komt het ons voor, dat veel van wat men als bezwaar zou kunnen opperen, zou vervallen.

En altijd moeten wij bij alle maatregelen in het oog houden, dat in het belang van de openbare volksgezondheid, zieken en doden geen gevaar opleveren voor hun gezonde medemensen.

Vakantiekolonies – Sanatoria en andere instellingen

Naast de sanatoria voor teringlijders, vindt men thans ook vakantiekolonies, asielen voor drankzuchtigen, gestichten voor krankzinnigen en idioten, voor oude en oude gebrekkige lieden, blinden en doofstommen, waarvan de verdienstelijke werking niet nader verteld hoeft te worden.

En hier en daar vindt men ook orthopedische hulp en verenigingen tot het verschaffen van kunstledematen aan behoeftigen. In de laatste tijd is speciaal van tandheelkundige zijde de wens geuit om minder bedeelden gratis of tegen geringe betaling goede hulp (niet alleen trekken, maar ook plomberen) te verstrekken. Een streven dat zeer zeker bijval verdient.

Onderwijs bepalend voor het bestaan

De lichamelijke opvoeding houdt nauw verband met de geestelijke vorming. Het gezonde, krachtig opgevoede individu zal de geestelijk voeding gemakkelijker tot zich nemen, dan zij die een slechtere opvoeding hebben gehad. Daarom is het onderwijs is één van de voornaamste factoren voor het latere leven.

De pedagogische wetenschap, waaraan de naam van Pestalozzi als grondlegger is verbonden, bewijst ons niet alleen hoeveel moeilijkheden op dit gebied zijn te overwinnen, maar ook hoe voorzichtig de onderwijzer moet zijn. De onschuldigste dingen maken op de jeugd soms de grootste indruk en de denkbeelden, die de jeugd zich daaruit vormt, zijn bijna steeds beslissend over zijn verdere levensopvatting.

En aan wie wordt als vereiste gesteld van deze wetenschap op de hoogte te zijn? Uitsluitend aan hen, die zich voor akten lager onderwijs bekwamen. Maar voor de akten middelbaar noch voor de akten hoger onderwijs wordt zij vereist!

Men mag zich dus vragen of de omstandigheden, waaronder deze leraren hun studies voltooien, een waarborg opleveren dat zij voldoende pedagogische kennis bezitten. En hoe staat het dan met de overgrote meerderheid van opvoeders, die buiten het onderwijs staan, de vaders en moeders?

De onderwijzers als opvoeders

Waar alle vakken, nodig voor de maatschappelijke omgang, ons geleerd moeten worden, is het in de eerste plaats nodig ons die wetenschap van kindsbeen af in te prenten. Hierdoor zijn wij later in staat zelf ons nageslacht intellectuele kracht te geven door onze manier van opvoeding.

Maar op wie alleen rust thans die buitengewoon moeilijke taak? Inderdaad: op de onderwijzers werkzaam bij het lager onderwijs! En gaan wij even na wat deze mensen daarnaast nog onverplicht doen?

Wij stippen slechts aan: voeling houden onderling omtrent onderwijsbelangen, onderzoek doen naar de huisgezinnen van de kinderen met het oog op schoolverzuim, kleding en voeding controleren etc.

En dan rest nog slechts de vraag: ‘Wordt hun maatschappelijke positie beloond, naargelang de verantwoordelijkheid voor het komend geslacht op hen bijna alleen berust?’.

Deze vraag is evengoed toepasselijk op hen, die hun werkkring vinden in het middelbaar en hoger onderwijs. Maar men moet niet vergeten, dat het lager onderwijs door iedereen wordt genoten en de eerste loodjes het zwaarst wegen en dat hoogstens 40% van de Nederlanders niet meer dan lager onderwijs geniet.

Voortgezet en hoger onderwijs

De Grondwet schrijft voor, dat het openbaar onderwijs een aanhoudende zorg voor de  Regering is en dat er van overheidswege moet worden gezorgd voor voldoende openbaar lager onderwijs. Maar voor velen wordt daardoor de toegang naar het  middelbaar of hoger onderwijs afgesneden. Dit is een grote onrechtvaardigheid!

Elk voortgezet onderwijs moet voor iedereen openstaan, die door zijn verkregen kennis heeft doen blijken, daarvan met vrucht te zullen kunnen genieten en niet alleen voor hen, die door aardse middelen daartoe toevallig in de gelegenheid zijn.

Dit  zou des te eerder kunnen worden ingevoerd, als de toevloed van ongeschikte leerlingen wordt tegengehouden. Dit zou kunnen, als alle leraren beter pedagogisch waren onderlegd. Want dan zouden zij niet alleen uit de hoeveelheid kennis, welke een kandidaat op een gegeven moment vergaard heeft, mogen toestemmen hem tot hogere studie toe te laten.

Maar ook zouden leraren moeten kunnen beoordelen of hij soms toch reeds voldoende kunde had om zijn voorgesteld doel te bereiken of hem kunnen leiden op de weg, waarlangs volgens hun mening de leerling van zijn geestelijke vermogens zoveel mogelijk voordeel kan trekken.  

Zo als het onderwijs thans geregeld is, worden wij opgeleid voor examina, niet voor een vak. Wij pompen in onze hersenen vol met de benodigde hoeveelheid kennis, volgens de wet vereist voor een bepaald examen, onverschillig of deze voor een bepaald persoon of voor het bepaalde vak waarvoor hij leert, werkelijk nodig is.

Het middelbaar onderwijs

Tussen het volstrekt noodzakelijke lager onderwijs, dit is hetgeen ieder mens gewoon behoort te weten en het wetenschappelijk hoger onderwijs om ieder in staat te stellen langs verkregen wetenschappelijke grondslag zelfstandig zich te bekwamen, staat ons middelbaar onderwijs. Ook wel genoemd het voorbereidend vakonderwijs.

Wat is hiervan geworden? Kan iemand zeggen: ik ben een goed bankier, een bekwaam architect, een geschikt reder, een kundig fabrikant, een timmerman, metselaar of winkelier, want ik heb een diploma eindexamen hogere burgerschool?

Nee, het is de achterdeur geworden om de Hogeschool en daarmede gelijkstaande inrichtingen van onderwijs binnen te dringen, zonder dat er op gelet wordt of die leerlingen daar ook maar enige aanleg voor hebben.  

Alleen op basis van de examendiploma’s, die aan de maatschappij de verzekering geven, dat een zekere dosis kennis van een bij uitnemendheid overgroot aantal vakken op een gegeven ogenblik in de bezitter van dat diploma aanwezig zijn geweest. Langs deze zelfde achterdeur schijnt zeker ook die examenkoorts het hoger onderwijs te zijn binnen gedrongen.

Veranderde tijdsomstandigheden

Tevens is ook op dat terrein nooit rekening gehouden met de veranderde tijdsomstandigheden. Nog steeds [1904] bestaan slechts de vijf oude faculteiten, die de gelegenheid bieden een doctoraat te behalen. Is er bovendien iets op tegen, ook buiten deze bestaande faculteiten, andere aan te wijzen, waarin men na wetenschappelijke studie de graad van doctor kan verkrijgen?  

En moeten wij ons nog steeds op het ouderwetse standpunt plaatsen, dat alleen een gymnasiale opvoeding ons tot wetenschappelijke studie in staat stelt? Is de kennis van Grieks en Latijn nog nodig, alleen maar omdat de geleerde wereld zich daarin  uitdrukt? Nee, het klassieke moet bijzaak zijn en de bevordering van aanleg en praktische kundigheid moet het belangrijkste zijn.

Maar het onderwijs is gelukkig één van de onderwerpen met zoveel actueel belang, dat wij daarover kort kunnen zijn. Voor veel wordt al geijverd, vooral wat betreft uitgebreid lager onderwijs, herhalingsonderwijs, onderwijs aan achterlijken, volwassenen, idioten, blinden en doofstommen, onderwijs gericht op ambachten, onderwijs voor gevangenen en zelfs nog onlangs voor de tuchtscholen.

Veel soorten kwaad leiden tot armoede

Er zijn verscheidene soorten van uitgaansmogelijkheden en uitspanningen. Worden zij doelmatig gekozen, als afwisseling van ernstige en moeilijke bezigheden, vooral die van de  geest, dan kan het niet anders of zij moeten een heilzame invloed hebben. Zij geven afleiding, een geschikt middel dus tegen verleiding en daardoor een indirect middel tegen veel kwaad, dat tot armoede kan voeren.

Reeds het kind heeft behoefte aan spelen en het spel is voor het aankomende geslacht van groot gewicht. Doelmatig gekozen spelen zijn voor de kinderen een heilzame bezigheid, een oefening voor de zintuigen, van de ledematen, van het verstand , van de verdraagzaamheid, van ontwikkeling van gepaste eerzucht en van het gevoel van recht.

Gokken en speculeren kan ernstig ontaarden

Helaas ontaardt het gewone spel bij de volwassen mens dikwijls in het hazardspel, het  geluksspel waarbij het toeval bepaalt of een speler een bepaalde prijs wint. Het is hoogst nadelig voor elk individu, want het geeft aanleiding tot talloze bedriegerijen en oplichterijen.

Het kan zeer nadelig werkt op de zedelijkheid en bovendien kan het tot armoede leiden als men voortdurend verliest. Om die redenen werden deze hazardspelen reeds van oudsher in vele beschaafde staten verboden.

Opmerkelijk is het daarom, dat in de laatste tijden het hazardspel juist in de beschaafdste landen in zo’n sterke mate is toegenomen. Zo is het ook algemeen  bekend, hoe ook in ons vaderland de speculatie op de beurs en grondspeculatie nadelige invloed had op de gehele maatschappij.

In plaats van dat de ijverige burger zijn spaarpenningen in solide zaken belegde of daarmee door verdere inspanning meer voordeel trachtte te behalen, vonden velen het aanlokkelijke beursspel gemakkelijker en probeerden zij met speculeren hun fortuin te maken.

Tot dit kwaad dragen vooral bij de zogenaamde bankiers en commissionairs in effecten, onder wie velen vaak gewetenloos genoeg zijn om de argeloze kleine kapitalist tot de speculatie aan te moedigen. Dat gebeurt door hem de mooiste vooruitzichten voor te spiegelen, zonder dat hij zich daarvoor behoeft in te spannen.

Hierdoor gaan bij zo’n speculant deugden als vlijt en spaarzaamheid verloren en wordt hij verlokt tot activiteiten die niet bij hem passen. Het is thans in ons vaderland zover gekomen, dat zelfs de kleine man als de melkboer enz. ook al speculeert.

Dat door speculatie verspillen en verloren gaan van vermogens die moesten dienen om anderen aan het werk te houden, is meteen een ramp voor hen, die geen andere inkomensbron van bestaan hebben dan hun arbeid en zijn daardoor een grote oorzaak van armoede.

De Staat moet dan ook de hazardspelen verbieden en tegengaan, waarbij ook het publiek de grote nadelen van het hazardspel en speculatie door woord en geschrift zoveel mogelijk duidelijk moet worden gemaakt. De Staat zal o.a. het speculeren op de beurs misschien wel enigszins aan banden kunnen leggen, maar niet geheel kunnen verbieden.

Uit een zedelijk oogpunt zijn ook de loterijen verwerpelijk en zouden daarom afgeschaft worden. Dat de loterij ook in ons vaderland woekert blijkt uit het feit dat zelfs boek- , sigaren- en boterhandelaren hun waren met allerlei premies en nieten aan het goklustig publiek aanbieden.

Drank voornaamste oorzaak pauperisme

Ziekte of onbekwaamheid tot arbeid, het verlies van de kostwinner van een gezin maar ook de verwoestende kracht van de drank kan tal van mensen tot de bedelstaf brengen en hen uit de klasse van gegoeden verdrijven naar die van de klasse der armen.

De drank is een van de voornaamste oorzaken van het pauperisme. Drankzucht veroorzaakt aanleg tot dronkenschap, vallende ziekte, krankzinnigheid etc. Navolging en gewoonte (ook door overerving) hebben verdovende en dronken makende dranken naar het schijnt, onontbeerlijk gemaakt voor het menselijk geslacht.

Vooral jenever en brandewijn brengen het leven en de welvaart van het volk in groot gevaar. Vele onheilen met dodelijke afloop zijn door dronkenschap veroorzaakt. En groot is eveneens het aantal zelfmoorden hierdoor. Het misbruik maken van sterke drank bij het volk verwoest echter niet alleen de gezondheid en het leven van het bestaande geslacht, maar ook vaak dat van de nakomelingen. Het kroost verwekt onder invloed van sterke drank, is zwak.

Misbruik van sterke drank leidt eveneens tot onnodige geldverspilling, tot ongeschiktheid voor de arbeid, tot lediggang en liederlijkheid. Het is daarom goed de openbare mening omtrent de invloed van de sterke drank voor te lichten en wettelijke maatregelen te nemen tot beteugeling van het drankmisbruik.

Steun aan de matigheidsgenootschappen

Wenselijk is het daarom de matigheidsgenootschappen te steunen. Lofwaardig is het dat onze regering het aantal drankhuizen tracht te verminderen. En even   prijzenswaardig is de oprichting van gestichten voor drankzuchtigen, zoals die te Hoog Hullen nabij Groningen.

Algemene volksontwikkeling, die aan de geringe standen de ellende van het misbruik van sterke dranken laat inzien en hun zelfbeheersing verleent om het misbruik te vermijden, zal veel bijdragen tot het tegengaan van dronkenschap.

Verder is het van belang, het gebruik te bevorderen van minder schadelijke dranken, die geschikt zijn om de brandewijn enz. te vervangen, zoals lichte wijn, bier, koffie, thee, limonade enz. Op dit gebied valt te loven de oprichting van Volkskoffiehuizen en Militaire Tehuizen.

Voeding – Woningen – Bibliotheken – Schouwburgen – Musea

Van het hoogste belang is de volksvoeding te verbeteren, aan de arbeiders betere woningen te verschaffen en verder het zedelijk gevoel van het volk te verheffen door het oprichten van leesbibliotheken, volksschouwburgen, musea enz. enz.

In dit opzicht is veel gedaan door de ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’. Zij heeft zich sedert haar bestaan in 1784 o.a. beijverd voor de oprichting van volksbibliotheken in haar departementen. Door het aanbieden van degelijke lectuur zou de verstandelijke ontwikkeling van het volk worden bevorderd. Dit soort volksboeken zouden voor een gedeelte van staatswege kunnen worden uitgegeven.

Musea zijn bij uitnemendheid geschikt tot beschaving van het volk. Wat is het Britse museum te Londen niet prachtig ingericht, waar men vooral op zondag velen uit de geringe stand heen ziet gaan. Die kunnen daar op aanschouwelijker wijze beschaving en kennis opdoen. Het is vooral zo uitnemend ingericht door de bepaling dat men kosteloos toegang heeft.

Arbeid als plicht of genoegen

Met de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van de mens hangt zijn opvatting van de arbeid als plicht of genoegen samen. Bij de onontwikkelde mens is arbeid slechts een last, een middel tot het verkrijgen van het hoognodige.

Bij de meer ontwikkelde mensen nemen de lust en de kracht om te arbeiden toe. Arbeid wordt bij de ontwikkelde dikwijls een uitspanning, een lust. En juist de Staat moet er op uit zijn de lust tot de arbeid zeer te bevorderen tot heil van de maatschappij. Want ledigheid en luiheid leiden tot oneindig veel kwaad en armoede.

Streven naar edeler volksvermaken

Volksfeesten droegen steeds het stempel van de tijd, waarin zij gevierd werden en leverden zo een maatstaf voor de volksontwikkeling en volksbeschaving. Tot die viering behoorden bijvoorbeeld het kwalijke katknuppelen, palingtrekken, hanengevechten enz. Van beter allooi zijn de harddraverijen, schaatswedstrijden enz., terwijl zich in het bijzonder in de wedstrijden van rederijkers en zangverenigingen een edele geest openbaart.

Het is zeker nog een restje barbaarsheid, dat het publiek nog toestroomt naar wielerraces, waar men de mensen dikwijls als krankzinnigen ziet rondrijden. Dergelijke feesten, als men deze zo noemen mag, zijn zeker ongeschikt tot veredeling en verbetering van het menselijk geslacht.

Nadelig zijn ook de kermissen, die een vaste aanleiding zijn tot misbruik van sterke drank en velerlei ongeregeldheden. Gelukkig neemt men de laatste tijd hier en daar het besluit om de kermis af te schaffen.

Maar men moet dan niet verzuimen aan de lagere standen gelegenheid te geven tot het bijwonen van edeler volksvermaken. In Den Haag geeft men daarvoor in de plaats, ’s zomers op enkele dagen in de week, volksconcerten in het Voorhout en op het Oranjeplein.

 Veel is het dus nog niet, wat men hier het volk aan genoegen schenkt en men dient  hieraan nog wel aandacht te schenken. En men moet vooral niet vergeten, dat afleiding een geschikt middel tegen verleiding is.

Het is daarom ons inziens niet goed de zondagsrust te ver door te voeren. Want zoals die bijv. in Engeland thans geregeld is, missen velen uit de minderbedeelde standen enige afleiding en geraken zij daardoor tot dronkenschap enz.

Bedelaarsgestichten en andere instellingen

In een welgeordende maatschappij zijn enkele inrichtingen beslist nodig, bijv. bedelaarsgestichten. Deze zijn zelfs onmisbaar omdat de staat het bedelen langs de openbare weg verbiedt. Ook zijn nodig gestichten voor ontslagen gevangenen als plaatsen van overgang, om hen aan de maatschappij als arbeiders die weer aan werk gewend zijn, te kunnen teruggeven. Hierbij is het Leger des Heils zeer nuttig werkzaam, maar ook de Staat dient dit te gaan doen, waardoor wellicht het aantal recidivisten aanzienlijk zou afnemen.

Verkeerde gewoonten en vooroordelen

Ook verkeerde gewoonten en vooroordelen dragen bij aan het lot van een groot aantal onzer medemensen dat ellendiger is, dan anders het geval zou kunnen zijn. Door die verkeerde gewoonten en opvattingen zoveel mogelijk tegen te gaan, zou een grote schrede voorwaarts in goede richting gezet kunnen worden.  

Van het vele dat onder deze rubriek valt, noemen wij bij voorbeeld het kopen in het buitenland. Want hoeveel wat minstens evengoed in ons vaderland wordt vervaardigd, wordt niet uit het buitenland betrokken? Dit gaat daardoor voor de nationale industrie verloren waardoor honderden mensen tot werkeloosheid worden gedoemd.

Men meent dat alles wat uit het buitenland komt superieur is. Hoeveel buitenlandse gouvernantes zijn er niet in ons land? En hoeveel Hollandse meisjes van goede huize en met diploma’s voor vreemde talen zouden niet graag hun plaatsen innemen en daarvoor ook ten volle berekend zouden zijn? Juist het feit echter dat het uit het buitenland komt, geeft er kennelijk het verlangde cachet aan.

De tuchteloosheid van het volk

Een groot gebrek van ons volk is ook de alom heersende tuchteloosheid. Het volk kent niet de verzachtende werking van goede vormen en manieren. Goede manieren verwerpt het volk – het ziet daarin een bewijs van zwakheid en karakterloosheid.

Ontgroeningen, niet alleen in de studentenmaatschappij, maar ook bij militaire instellingen, op kantoren en onder werklieden droegen daarom zo vaak een zeer ruw karakter. Hieraan is waarschijnlijk ook toe te schrijven het uitvloeken van minderen door de meerderen; niet alleen in het leger maar ook in de burgermaatschappij.

Dit wijst enerzijds op weinig neiging tot ondergeschiktheid en tucht, anderzijds op weinig zelfbeheersing. Leiding accepteren, vooral van gelijken, geldt als  onderworpenheid. Het volk wenst geen leiding. Dit uit zich o. a. in het optreden tegen de politie, het verzet tegen verordeningen en als gevolg daarvan het vernielen en beschadigen van plantsoenen en andere straatschenderijen.

Leiding is onmisbaar

En toch is leiding onmisbaar, vooral in die kringen, waar opvoeding thuis nooit begon en op de school helaas te vroeg eindigde. Zelfstandig wil ons volk zijn en deze zelfstandigheid uit zich dikwijls in onhebbelijkheid en ruwheid in woord en gebaar.

De hoger geplaatsten dienen zelf het goede voorbeeld te geven en zich ook streng aan voorschriften en wetten te houden. Zij mogen o.a. niet verzuimen ongelukken in het bedrijf aan te geven, uit vrees later voor een hoger bedrag te worden aangeslagen. En voorts moeten zij ook geen belastingwetten ontduiken.

Zij moeten ook eens afdalen tot de wereld van ondergeschikten. Dan zullen deze ook niet zo vaak ten onrechte van menig zijn, dat zij reeds zelfstandig kunnen oordelen over hun leiders. Zij leren dan inzien dat zij niet alleen maar moeten luisteren naar degene die het hardste schreeuwt. Zodoende zullen de ondergeschikten niet meer blijven staan op het standpunt van halve onrijpheid en verbitterd zijn over vermeend onrecht, dat hun zou zijn aangedaan.

Pas op voor kwalijke kwakzalverij

Elkeen is van nature geneigd af te gaan op uiterlijke schijn. Langzamerhand echter ziet men, dat niet alles goud is wat er blinkt en dat er veel kaf onder het koren schuilt. Zo gaat het ook met vele zaken, die in dagbladen wordt aanbevolen.

De dagbladen, al zijn zij op politiek gebied ook nog zo zuiver, zien er geen bezwaar in al die advertenties, hoewel dikwijls tegen het publiek belang, op te nemen, omdat juist die reclameadvertenties veel ruimte in beslag nemen en daarom aan de administratie van de kranten een aardig voordeel opleveren.

Zelfs in de bladen als: Nieuwe Rotterdamsche Courant, Het Handelsblad, Het Vaderland etc. vinden wij dagelijks annonces, b.v. tot aanbeveling van Pink-pillen, elektrische gordels, Voltakruizen, pillen van de zich noemende uroscoop van Bijsterveld (een gewezen apothekersloopjongen), breukzalf van pastoor Martin Beek, etc.

Hiervan krijgt het publiek nooit de voorgespiegelde resultaten en speciaal wat de laatste betreft, al vaak een bron van ellende zijn geworden. Het opnemen van die advertenties ervaren wij dan ook als een grote schande.

Nog erger dan het met bovengenoemde reclames, zijn advertenties waarvan de betekenis niet direct voor iedereen duidelijk is. Want men moet het gehoord hebben, wil men weten dat: ‘Mej. BOUT werkt met ’t ei’ betekent: ‘Bij Mej. BOUT bestaat gelegenheid tot het laten opwekken van abortus’.

Hoeveel mensenlevens daardoor voor altijd zijn verwoest en hoeveel gezinnen door de daardoor ontstane ziekten in verval zijn geraakt, kan alleen hij weten, die veel gynaecologische poliklinieken en afdelingen in ziekenhuizen bezoekt.

De domme manier van omgaan met wonden

Ook kan men in ziekenhuizen vaak de gevolgen zien van de domme manier waarop het volk omgaat met wonden. Het leggen van tabakspruimen, spinnenwebben, fecaliën van pasgeborenen en dergelijke op wonden, heeft al zeer vaak aanleiding gegeven tot infecties. Die, indien deze nog tijdig bestreden konden worden, gelukkig niet altijd hebben geleid tot verlies van het leven of van enig lichaamsdeel. Maar helaas leidt dit toch vaak tot ongeschiktheid voor lichamelijke arbeid.

Dikwijls ook worden drankjes, die voor enige dagen bestemd zijn, in eenmaal leeggedronken, met het idee dat ze dan sneller een goed effect zullen hebben. Dat daardoor vergiftigingsverschijnselen ontstaan is te begrijpen. En vele zuigelingen overlijden als gevolg van spijsverteringsproblemen veroorzaakt door het eten van stukjes rauw spek, die naar het volksgeloof versterkend zouden zijn voor hele kleine kinderen zijn.

Hieruit blijkt duidelijk dat al die verkeerde gewoonten en opvattingen zoveel mogelijk bestreden moeten worden. Zij hangen natuurlijk ten nauwste samen met de algemene beschaving en ontwikkeling van het volk.

Verbeteren van arbeiderswoningen

De ervaring leert, dat het verbeteren van arbeiderswoningen een zeer gunstige invloed heeft op het moreel van de bewoners. Verlangt men een krachtige bevolking naar lichaam en geest, begin dan met de zorg voor betere woningen.

Het zou te ver voeren alle eisen verbonden aan een goede woninghygiëne, hier te beschrijven. Dat licht en lucht, goede riolering en vooral goed drinkwater één der eerste vereiste is, weet iedereen. Hetzelfde geldt voor de schepen, waar maar al te vaak in het matrozenruim (de leeuwenkuil), ventilatie en licht ontbreken en waar goed drinkwater een uitzondering is.

Ook moet er gezorgd worden voor goed ingerichte fabrieken, de reiniging van openbare wegen,maar  vooral ook van de nauwe straatjes, stegen en sloppen en het streven naar veiligheid op de openbare wegen. Deze laatsten worden maar al te dikwijls, in onze tijd, door automobielen, motoren en fietsen onveilig gemaakt. Het toebrengen van schade aan leven en gezondheid der individuen kan immers niet gedoogd worden.

Vakbeweging kan levensstandaard verhogen

Een blijvend middel om de levensstandaard van de arbeidersklasse te verhogen, zowel stoffelijk als zedelijk, en om het eenmaal verworvene te behouden en verlaging van loon en verlenging van werktijd tegen te gaan, is de vakbeweging.

De vakbeweging is een organisatie die tot doel heeft: hogere lonen en kortere arbeidstijd (minimum loonregeling, maximum werktijd), minder moordende concurrentie en minder willekeur van de kant van de werkgevers, betere ontwikkeling en een deugdzaam leven. Dat deze vakbeweging in alle landen ontstaan is, wijst op de noodzakelijkheid daarvan en bewijst ook dat zij samenhangt met de ontwikkelingen in onze maatschappij.

Bestond er vroeger kans voor de leerling om tot gezel en van gezel tot meester gepromoveerd te worden, tegenwoordig blijft de arbeider een arbeider en zijn de werkgevers uit een andere klasse geboren.

Er bestaan dus feitelijk twee klassen die voor de wet gelijk zijn. Maar in werkelijkheid staat de patroon veel sterker dan de loonarbeider. Vanzelfsprekend zullen die twee klassen nogal eens in botsing met elkaar komen. Om die geschillen bij te leggen zijn er Commissies van Arbitrage gevormd. Ook heeft de arbeider tegenover zijn patroon de bevoegdheid van het administratief recht gebruik te maken, dat hem een bepaalde vorm van bescherming dient.

Arbeidsloon en Arbeidersbeurzen

Het arbeidsloon hangt af van de verhouding tussen vraag tot aanbod. Om op deze verhouding zoveel mogelijk invloed uit te oefenen ten gunste van de arbeiders zijn er Arbeidersbeurzen gesticht. Deze moeten ervoor zorgen dat er door het grotere aanbod van arbeiders door werkloosheid geen verlaging van de arbeidslonen ontstaan. Verbetering hierin kan door een wettelijke regeling gebeuren of door het toelaten van kinderarbeid pas op een hogere leeftijd toe staan dan de 12 jaar; bijvoorbeeld op 14 jaar. Mogelijk ook door gehuwde vrouwen uit te sluiten van werk.  

Verzekeringen ouderdom, invaliditeit en ziekte

Op zijn oude dag en bij ziektegevallen wordt de arbeider aan zijn lot overgelaten. De afwezigheid van zorg in die omstandigheden vergroot de afhankelijkheid, de vrees en de zwakte bij talloze arbeiders. Het is daarom bittere noodzaak om verzekeringsmaatschappijen op te richten tegen ouderdom, invaliditeit en ziekte.

Spaarbanken en Openbare Banken van Lening

Heeft de werkman nog geld over, zodat hij iets achteruit kan leggen, dan dient hij het te brengen naar een spaarbank. De rente is gewoonlijk niet hoog en kan het ook niet zijn, daar het geld zeer solide moet worden belegd. Om het sparen aan te moedigen heeft de Staat daartoe de Postspaarbank opgericht.

Er zijn echter ook veel mensen die, in plaats van te sparen, alles opmaken. Bij hen zien we dan ook vaak armoede en gebrek. Zij zijn daardoor genoodzaakt hun spullen naar banken van lening brengen die als slecht bekend staan. De Staat of de gemeente zouden daarom openbare Banken van Lening moeten oprichten.

Arbeiders in landbouw, tuinbouw, bosbouw etc.

Er wordt dus betrekkelijk veel gedaan voor arbeiders werkzaam in industriële beroepen. Maar voor hen die werken op het land, bij de landbouw, tuinbouw, bosbouw of veeteelt, bestaat geen bescherming.

Toch bestaan er plannen om ook hen uit de armoede op te heffen. Wij noemen slechts het productief maken van rijksgronden en braakliggende landstreken die nu grotendeels alleen maar tot jachtvelden dienen. Daaronder vallen ook plannen voor het dempen van wateren, poelen en zeegaten.

Drooglegging van de Zuiderzee

De drooglegging van de Zuiderzee zou een enorm gebied openen voor land- en tuinbouw, om duizenden mensen een goed stuk brood te geven. Ook noemen wij  de ontginning van heidevelden, die langzaam maar zeker vordert. Voorts het planten van vruchtbomen langs openbare wegen en spoordijken en de bevordering van zoetwatervisteelt en de uitvoering van grote publieke werken.

En de kosten zouden uit het nationaal vermogen kunnen komen. De ontgonnen grond zou een beter onderpand kunnen vormen dan de waardeloze Amerikaanse effecten, die bij de laatste beurskrach ons nationaal vermogen met minstens 200 miljoen gulden heeft verminderd.

Gevangenen, landlopers, bedelaars en jeugdigen

Tot dusverre is gesproken over de armen en het lot van de laagst ontwikkelden. Maar ook het lot van gedegenereerden en zwaar belasten dienen wij ons aan te trekken. Dat zijn degenen, die het materiaal vormen voor de gevangenis, het huis van bewaring of verbeterinrichtingen. Het gevangeniswezen dient verbeterd te worden en voor de ontslagen gevangenen moeten betere levensvoorwaarden na hun invrijheidstelling beschikbaar komen.

Maar dat geldt ook voor landlopers en bedelaars, van wie wij gelukkig in ons land veel minder last hebben dan in andere landen van Europa. Toch komen zij, in vergelijking met onze oosterburen, nog te veelvuldig voor. En des te meer werkt het bedelen onze ergernis op, als dat gebeurt door kinderen, soms van zeer jeugdigen leeftijd.

Ouderlijk gezag is een van de heiligste plichten

Het ouderlijk gezag is een van de heiligste plichten. Dat gezag legt de ouders de dure verplichting op om grote belangstelling te tonen voor het lot van hun kinderen.

Worden die kinderen misbruikt of uitgebuit, dan moet de Staat tussen beide komen. Nu geldt die mogelijkheid voor kinderen ouder dan 12 jaar. Maar het zou beter zijn om ook kinderen jonger dan 12 jaar aan het gezag van minderwaardige ouders te onttrekken.

Daardoor zouden de verbeterhuizen en gevangenissen minder bevolkt worden door jeugdige misdadigers die in grote aantallen aanwezig zijn. En ook zouden verenigingen als Pro Juventute  het gemakkelijker krijgen in hun lofwaardige uitvoering van hun zeer moeilijke taak om deze jongeren weer op het juiste pad te krijgen.

Wegnemen van ongelijkheden door wetgeving

Deze grote categorie vindt haar oorsprong in allerlei misstanden, die van eeuwen her stammen. Zoals de belastingbetaling, het uitoefenen van het kiesrecht, de wet op de besmettelijke ziekten, de publieke verkopingen, de behandeling door de politie, het houden van collectes en bedelingen door armbesturen.

En in het burgerlijke leven zijn de toestanden tussen man en vrouw nog zo onrechtvaardig geregeld, dat het hoog tijd wordt, ons Burgerlijk Wetboek naar de geest des tijds aan te passen. Er moet nog veel gedaan worden: de hand dus aan de ploeg dus geslagen!

Het verlichten van de armoede

In een welgeordende staat mag het niet voorkomen, dat iemand van gebrek zou sterven. Maar uiterst voorzichtig moet de Staat met ondersteuning zijn. De Staat moet alleen helpen in zeer buitengewone of in bijzonder dringende gevallen.

De Staat verschaft aan de inwoners de gelegenheid in de strijd om het bestaan zich een plaats te veroveren, die voor gebrek wordt gewaarborgd. Maar van medelijden is bij staatszorg echter geen sprake.

Het lenigen van gevallen van armoede, ontstaan uit directe of indirecte schuld, is bijna altijd het werk van de Kerk geweest. In latere tijden, voornamelijk onder de invloed van de begrippen uit de Franse revolutie, heeft ook de Staat zich deze taak aangetrokken. Maar ook particulieren verenigden zich naast Kerk en Staat, om dit goede doel te na te streven.

En zo is de hedendaagse toestand een mengsel van deze drie geworden waarbij soms gezamenlijk, soms door ieder zelfstandig wordt gewerkt. Helaas bestaat een harmonische samenwerking tussen deze instituten nog niet waardoor fouten ontstaan in onze Armenzorg.

Zedelijke verheffing van de armen noodzakelijk

De zedelijke verheffing van armen is zeer nodig. Dat geldt ook voor hen die eerder in zeer goede doen zijn geweest, maar door buitengewone omstandigheden of door eigen schuld tot de bedelstaf zijn geraakt. Net zo nodig als voor hen die in armoede zijn geboren en steeds van hun ouders of van anderen uit hun omgeving slechte voorbeelden hebben gezien.  

Wel is het ontzettend moeilijk hen de eenvoudigste begrippen van zedelijkheid in te prenten. Maar men moet de arme altijd het besef van een eigen bestaan laten weten, om op eigen kracht, zonder hulp van buiten, in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Niet alleen dus door steun, maar ook door opbeuring moet de arme uit zijn slapheid worden opgewekt.

Geen blinde liefdadigheid toepassen

Men moet hierbij voor ogen houden, dat grote neiging tot helpen aan de ene kant, vaak aan de andere kant een grotere neiging veroorzaakt om zich die hulp te laten welgevallen.

Hierdoor verdwijnt langzamerhand ieder verantwoordelijkheidsbesef, zo ook de neiging tot arbeiden en sparen. Het aantal vermeende armen neemt daardoor toe, ten koste van de werkelijk nooddruftigen.

Er bestaat geen groter gevaar bij het lenigen van armoede, dan deze zogenaamde blinde liefdadigheid. In het dagelijks leven komen daarvan voor ieder zichtbare voorbeelden genoeg voor.

Het is toch een feit, dat bijna dagelijks armen zich begeven naar de huizen der meer-gegoeden, daar verklaren in dagen niet gegeten te hebben, hier en daar een kleinigheid weten te bemachtigen en deze…. in sterke drank omzetten!

Van een ons te Leiden goed bekende persoon, vernamen wij, dat bij de viering van het Ontzet van Leiden op de 3e oktober, aan alle armen een ruime uitdeling geschiedt: de mannen krijgen tabak, de vrouwen haringen. De tabak wordt verrookt, maar de haringen bevinden zich na een half uur al in handen van enkele vaste opkopers!

De zogenaamde arme tracht dikwijls op sluwe wijze het medelijden van zijn medemens op te wekken. Denk slechts aan de zogenaamde armen, die bij feestelijke en plechtige gelegenheden van alle kanten komen opdagen, aan zingende en op een harmonica spelende personen, ja soms gehele huisgezinnen die onze straten aflopen. En dan zijn er de orgeldraaiers met hun vuile nasleep nog eerlijke lieden, want zij oefenen hun bedelarij uit onder de mom van een beroep.

Door het klakkeloos geven van aalmoezen wordt het doel, het lenigen van tijdelijke armoede, voorbijgestreefd. Het uitoefenen van armoede als beroep wordt zodoende immers in de hand gewerkt.

Oprichting bureaus voor inlichtingen over armen

In Duitsland en ook in Nederland (het eerst in Enschede) werden bureaus opgericht, waardoor onderzoek werd ingesteld naar de werkelijke toestand van de arme. Ook gaven en geven deze bureaus inlichtingen of hulpverschaffing in de onderzochte gevallen noodzakelijk en welverdiend is. En tevens geven ze inlichtingen op welke manier en in welke vorm de hulp moet worden verleend.

●●● Daarbij heeft men als uitgangspunt, dat slechts het strikt nodige aan de arme moet worden verschaft. Want nooit mag de arme het gevoel krijgen, dat het aangenamer is arm te zijn en zijn onderhoud te krijgen, dan door eigen arbeid daarin te voorzien.

Nuttige instellingen ten behoeve van armen

Wij willen ook nog wijzen op enige nuttige instellingen, die ten behoeve van armen zijn opgericht en die het grote voordeel hebben, dat de armen die daarin opgenomen worden, onder toezicht en onder leiding staan.

Zo zijn daar het Leger des Heils, slaapsteden [nachtlogies], weeshuizen, doorgangshuizen, gaarkeukens, bejaardenhuizen, geheelonthouderslokalen enz. enz.

Vooral valt hierbij op te merken dat onthouding van sterke drank daarbij op de voorgrond staat en dat zij de dwalenden weerhouden zich in verdachte, beruchte plaatsen op te houden, waar misdadigers samenkomen en zij gevaar lopen meegesleept te worden tot het deelnemen aan strafbare handelingen.

Arme kinderen die ouderloos zijn geworden kunnen in weeshuizen worden opgenomen. Ook wijzen wij op hen, die niet in staat zijn in eigen onderhoud te voorzien: oude lieden, gebrekkige mensen, krankzinnigen, melaatsen enz. Hoeveel van dit soort stichtingen zijn er voor deze mensen niet in den loop der eeuwen tot stand gebracht door kapitaal van legatarissen, schenkers of andere weldoeners?

Ook in ons land werkt een vereniging met doel ouderloze kinderen op te vangen, die haar werking uitbreidt over halfverweesde, verwaarloosde en verlaten kinderen. Hoeveel meisjes en vrouwen zijn niet gered na opname in doorgangshuizen etc. En aan hoeveel ontslagenen uit gevangenissen wordt niet de hand toegestoken, om hun een bestaan te verschaffen om in hun levensonderhoud te voorzien.

Is hulpverlening werkelijk noodzakelijk?

Leniging van welke soort van armoede dan ook, zal altijd de moeilijke vraag openlaten: is hulp werkelijk noodzakelijk en zo ja, op welke wijze moet deze worden verstrekt?

Alles hangt dus af van de betrouwbaarheid van hen, die hetzij door huisbezoek, hetzij langs andere wegen het onderzoek instellen of armoede werkelijk bestaat of voorgewend wordt.

In Den Haag zijn al sinds jaren verscheidene dames en heren van de Vereniging Armenzorg bezig met het bezoeken van armen in de door hen respectievelijk uitgekozen wijken. Dikwijls hebben zij geconstateerd, dat hulp soms geheel misplaatst was, maar ook zeer vaak werd ten onrechte steun verschaft, enkel uit een gevoel van medelijden.

Om onbevooroordeeld te onderzoeken, moet men in de eerste plaats door routine geleerd hebben, elk gevoel van plotseling opwellend medelijden te onderdrukken. Voor zulk een taak is niet iedereen berekend.

Daarvoor is nodig een uitgebreide, op rijpe en lange ervaring steunende kennis van de fouten en gebreken van de maatschappelijke individuen, van wie fouten en gebreken groter worden en vaker voorkomen, naarmate de personen minder beschaafd en minder ontwikkeld zijn.

De onderzoeker moet dan de gelegenheid te hebben, voor zijn onderzoek van meerdere middelen gebruik te kunnen maken van bijv. de bevolkingsregisters en de Burgerlijken Stand registers met het oog op het samenwonen of gehuwd, wettelijk gescheiden of verlaten zijn, het werkelijk aantal en den juiste leeftijd der kinderen in een huisgezin en het eventueel bestaan van welgestelde familie.

Ook moet men de financiële overzichten van Kerk- en Armbesturen kunnen raadplegen met het oog op reeds uitgekeerde sommen, de godsdienst enz. Zo ook de justitiële documenten met het oog op de oorzaken van de dood, het gepleegd hebben van misdrijven (vooral de motieven daarvoor), het veroordeeld zijn wegens dronkenschap, bedelarij, landloperij enz.

Als de hoofdtaak van de Overheid moet zijn armoede te voorkomen en armoede te lenigen dan moet de Overheid ook aan particuliere instellingen de bevoegdheid verlenen van diezelfde middelen gebruik te mogen maken.

Samenwerking verenigingen noodzakelijk

Wanneer dan ook nog de particuliere verenigingen zich met elkander zouden verbinden en elkaar alle gevraagde inlichtingen naar waarheid zouden verschaffen dan zou er een goede kans zijn de grote fout weg te nemen, die onze Armenzorg aankleeft.

Dat is vooral het toekennen van een teveel aan bedeling en dubbele toegekende bedeling. Deze vinden namelijk hun oorzaak  in het feit dat er weinig mogelijkheden zijn om grondig onderzoek te doen en in de geringe samenwerking tussen de bestaande verenigingen.