●● In het Cultureel Maandblad voor Groningen ‘De Warf’ (dat slechts één jaargang kende), geeft een aantal Groningers hun mening over de herbouw van de Grote Markt. In het daarop volgende nummer levert de bekende Groningse architect P.L. de Vrieze commentaar op de ingezonden artikelen.

Architectuurkritiek van P.L. de Vrieze is het eerste artikel in de reeks.
Daarna volgen onderstaande artikelen:  

● Bij de herbouw van de Grote Markt
Door mevrouw A.J. Groenendaal – Schortinghuis 

● Hart van Groningen in 1945 deerlijk verminkt
Door mevrouw S. A. van der Laan-Koppius 

● Wat vind je nu van de Groningse Markt?
Door Huib Rowaan – student kunstgeschiedenis te Groningen

● Herbouw van Groningen
Door Jhr. Mr. S.M.S. de Ranitz 
NB. Hierin is ook aandacht voor de herbouw in andere Groningse wijken.

●● Architectuurkritiek

Door P.L. de Vrieze (Architect V.B.O.)

De [onderstaande] artikelen in ‘De Warf’, gewijd aan de wederopbouw van Groningen, in het bijzonder aan de Grote Markt, vragen om een beschouwing van architectenzijde. In bedoelde artikelen waren aan het woord belangstellende leken en een student in de kunstgeschiedenis.

Allereerst moet geconstateerd worden dat het een verheugend verschijnsel is dat ‘De Warf’ zijn kolommen openstelt voor artikelen over architectuur, en het is nog verheugender dat enkele figuren bereid gevonden werden hun mening over de huidige architectuur in Groningen op papier te zetten.

Dat dit wel zeer persoonlijke, sterk subjectieve meningen waren ligt voor de hand. Immers aan architectuurbeschouwingen wordt tot nu toe in ons land niet gedaan, op enkele uitzonderingen na.

Algemeen aanvaarde beoordelingsnormen voor architectuur bestaan er niet. Wat er doorgaans in dag- en weekbladen over de ‘schone bouwkunst’ geschreven wordt is van een dergelijk onbenullig gehalte, dat men er beter over zwijgen kan.

Een uitzondering maakt het weekblad ‘de Groene Amsterdammer’, dat van ver voor de 2e wereldoorlog tot nu toe uitstekende beschouwingen geeft over alle mogelijke aspecten van bouwkunst en bouwkunde.

De laatste tijd geven ook dagbladen als de Nieuwe Rotterdamse Courant en Het Parool soms goede artikelen van deskundige schrijvers over de nieuwe bouwwerken in de Randstad Holland. Is het voor alle kunsten buiten de architectuur de gewoonste zaak van de wereld dat er lange beschouwingen over worden gehouden in kranten, weekbladen en periodieken: muziekrecensies, literaire verhandelingen, verslagen van tentoonstellingen van beeldende kunsten, ballet- en toneelkritieken, tot zelfs verslagen van handenarbeidtentoonstellingen toe, de architectuur is dit lot niet beschoren.

En dit is te merkwaardiger omdat onze dagelijkse omgeving, ons huis, ons kantoor, onze scholen, kerken, onze straten en pleinen, onze dorpen en steden geheel door de architectuur worden bepaald. In de tweede plaats is dit merkwaardig omdat van oudsher de architectuur als de moeder der kunsten geldt en dit in de moderne kunststromingen weer bezig is te worden. Altijd heeft er een nauwe verbinding bestaan tussen de schilder-, beeldhouw- en decoratieve kunsten enerzijds en de bouwkunst anderzijds.

In de grote perioden der architectuur vormden zij samen een onlosmakelijk geheel, waarbij alle deelnemende kunsten een integrerend deel van de gehele architectonische schepping uitmaakten. In de loop van de ontwikkeling zijn deze kunsten uit elkaar gegroeid en zijn zij ieder hun eigen weg gegaan, waarbij de beeldende kunsten zich ontwikkeld hebben tot de vrije kunsten.

In de 19e eeuw werd het Kunst met een hoofdletter, een soort ‘religie van de Kunst’, die in onze dagen weliswaar aan gewijde kracht heeft ingeboet, maar thans voortleeft in de vorm van een wijd verbreid vooroordeel, in de bourgeoisie, onder het volk, in Hollywood en in allerlei inleidingen tot de kunst.

Voor de bouwkunst is deze ontwikkeling fataal geweest. Zij kwam geheel geïsoleerd te staan en verwerd van ‘schone bouwkunst’ tot de nuchtere ambachten ‘waterbouw’ en ‘burgerbouw’, kortom tot een zuiver technische, utilitaire aangelegenheid, waarbij aan kunst niet meer gedacht kon worden. Nog steeds is met deze culturele erfenis der 19e eeuw niet afgerekend. De bouwkunst is en blijft het stiefkind der kunsten, zij die eens de eerste, de moeder der kunsten werd genaamd.

Zo is het te verklaren dat de bouwkunst buiten het officiële kunstleven is komen te staan, waardoor er van systematische en kritische bezinning geen sprake kan zijn, behalve in de kring der architecten zelf. Vele pogingen zijn ondernomen de bouwkunst de haar toekomende plaats weer te doen innemen, echter met weinig resultaat.

Nu eindelijk, na een 2e wereldoorlog begint er iets tot de leidende lagen en de bevolkingsgroepen daaromheen door te dringen dat we cultureel tekort geschoten zijn. Heel het rampzalige woningbouwvraagstuk vindt in de grond van de zaak hierin zijn oorzaak. Dat is geen kwestie van geld of politiek, maar een zaak van cultureel niveau. Het is hier echter niet de plaats om op dit belangrijke vraagstuk in te gaan.

Eén der eerste grote monumentale naoorlogse opdrachten, waarbij in ruime mate van de medewerking van beeldende kunstenaars gebruik mocht worden gemaakt was het Huis der Provincie in Arnhem. Daarin is gepoogd om te komen tot een harmonisch samengaan der verschillende kunsten, zodanig dat alle onderdelen een integrerend deel van het bouwwerk-als-totaliteit zouden uit maken, waardoor een beeldhouwwerk, een muurschildering of een mozaïek niet zomaar weggenomen kan worden zonder het geheel wezenlijk aan te tasten.

Gelukkig komt het steeds meer voor, zij het aarzelend, dat een principaal bereid is direct bij het verstrekken van een opdracht voor een bouwwerk een of meer beeldende kunstenaars in te schakelen. Ondanks deze groei in de richting van een wezenlijk samengaan der architectuur en de andere beeldende kunsten, blijft er toch nog steeds het tekort aan belangstelling, zowel bij de kunstminnaars als bij de leken.

Zinvol geschreven en gesproken over deze materie wordt er buiten de kring van architecten nauwelijks gedaan. Daarom is het goed, het zij nogmaals gezegd, dat een aantal niet-vak-mensen zich in ‘De Warf’ met deze materie heeft bezig gehouden.

●● Bij de herbouw van de Grote Markt

Door mevrouw A.J. Groenendaal – Schortinghuis –
Presidente Afdeling Groningen Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen

Toen mij het verzoek bereikte mijn mening te zeggen over de Grote Markt zoals die nu worden gaat, ben ik naar Groningen gegaan en heb de markt nog eens weer heel goed bekeken. Misschien is onze mening wat te vroeg gevraagd. Aan alle kanten wordt nog zo gebouwd, dat het eindresultaat nog wel anders kan zijn dan we nu verwachten. Deze markt met zijn gebouwen rondom is wel een heel andere dan de Grote Markt voordat hij verwoest werd en waarvan ik nog steeds het beeld in mijn gedachten heb. Hoeveel keren ben ik daar over de markt gegaan, scheefgetrokken door een zware boekentas.

Op een holletje om nog op tijd op school te zijn. Het carillon liet dan al zijn tonen horen. Na schooltijd, treuzelend, genietend van de kraampjes als het marktdag was. En altijd even schommelen op de kettingen rond het stadhuis. Dit kan nog steeds naar mij bleek en vermoedelijk maakt de schooljeugd er nog altijd dankbaar gebruik van. Mijn aanvechting er toe is verdwenen. Destijds heb ik zeker de Grote Markt niet bewust in mij opgenomen, maar hij was er en vormde een achtergrond van een deel van m’n jeugdleven.

Het valt me dan ook wel moeilijk een objectief oordeel te vellen, daar ik de markt in zijn vroegere glorie gekend heb en dan nog wel verbonden met zeer speciale herinneringen. Zoals ik het nu bekijk, zal het plein een moderne en ruime aanblik geven. De nieuwe gebouwen staan er strak en rustig in tegenstelling tot het woelige verkeer. Wel mis ik in deze gebouwen de sierlijke daklijnen die naar boven streefden. Nu is dit alles horizontaal en doet de gebouwen minder hoog schijnen dan ze zijn.

De moderne zakelijkheid vraagt dit, zeggen zij die geen leken zijn zoals ik. Maar het speelse, vrolijke en intieme is er verdwenen. En de vraag kwam bij mij op: Had het niet gekund dat de huizen aan de Grote Markt herbouwd werden in de stijl van de verwoeste huizen? Immers, in de stadsuitbreidingen worden zoveel grote percelen en woonblokken gebouwd waar de hedendaagse architect zich in kan uitleven in z’n eigen stijl.

Het is natuurlijk een volkomen overbodige vraag, er is destijds genoeg over gediscussieerd en herbouw in moderne stijl is een feit geworden. Het opgroeiende geslacht dat geen herinnering heeft aan de markt zoals die was, zal moeten ervaren of deze nieuwe Grote Markt evenveel voor hen zal betekenen als de oude markt voor ons deed. En als dat het geval zal zijn is het goed.

Dankbaar mogen we nog steeds zijn dat de Martini als onderdeel van de markt z’n plaats heeft behouden. Uitziend, eeuw na eeuw over Stad en Ommeland. En als ik nu van mijn woonplaats uit de ‘stad’ nader, groet en wenkt van verre de toren al. Het geeft een warm gevoel. En al is dan ‘onze’ markt er niet meer, ‘onze’ Martini staat er nog voor ons en hopelijk voor vele latere geslachten.

●● Hart van Groningen in 1945 deerlijk verminkt

Door mevrouw S. A. van der Laan-Koppius –  
Presidente Gewest Groningen Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen.  

Het hart van Groningen werd in 1945 deerlijk verminkt. Nu, na ruim tien jaar, is dit hart – na een langdurige en moeizame operatie – als herboren teruggekeerd en slaat het weer zijn eigen ritme. Stad en Ommelanden werd het wel eens angstig te moede, als ze de lijdensweg van de herbouw gadesloegen, totdat – ogenschijnlijk plotseling – de crisis voorbij scheen te zijn en met veel overleg, kunde en ijver aan het herstel werd begonnen.

En zo is daar nu weer een Grote Markt verrezen, omringd door veel nieuwe en schone panden, veelal stijlvol opgetrokken. Een Grote Markt die een ander aanzien heeft gekregen, maar die – hart als ze blijft van deze stad — waarschijnlijk weinig aan karakter heeft ingeboet. Integendeel, die als een Phoenix uit de as is herrezen, en die er zijn mag!

Er zijn mooie winkels gekomen, daar in het centrum. Zaken die de vertrouwde namen dragen van winkeliers, bij wie al onze moeders en grootmoeders haar inkopen deden. En hierdoor werd de hernieuwde kennismaking zo prettig en vertrouwd. De huisvrouwen weten zich op veilig en bekend terrein, al zijn dan ook de winkelpanden zo helemaal anders geworden. Aan dat ‘anders’ moet je in het begin vanzelfsprekend wel even wennen.

Maar ja, reeds het binnentreden van de winkels verzoent je volkomen met de moderne opvattingen. De interieurs geven veelal een rustige indruk, dank zij een goed gebruik van de verdeling van de ruimte en een juiste toepassing van rustige kleuren. Het is voor de toevallig binnen waaiende bezoeker een prettige kennismaking, en zo zal het hier ook zeker voor allen die er hun arbeid moeten verrichten, aangenaam werken zijn.

En dan de bovenlagen: de woonflats! Die zien er wel heel anders uit dan de woningen die tot 1945 aan de Grote Markt stonden. Laten die vele hoge kamers en kamertjes hun eigen sfeer geademd hebben en niet vrij van enige romantiek zijn geweest – voor wie daar gevoelig voor was -, ontkend kan niet worden dat de huidige bewoners veel efficiënter de huishouding kunnen doen, dank zij de vele gemakken van deze eeuw. En dat is wat waard in deze tijd waarin hulp steeds moeilijker te vinden is.

En dan iets over de buitenkant, dus dat watje het eerst treft, als je op de Grote Markt bent. We moeten vergeten wat was, wat werd gebouwd in een tijd die zo geheel anders was dan de onze. Ze konden het anders wel, die oude en vaak onbekende bouwmeesters!

Vóór de oorlog hebben we dat misschien niet genoeg beseft, en hebben we vooral de mooie gevels als iets vanzelfsprekends aanvaard. Het was mooi, en we bewaren er goede herinneringen aan. Maar, waarom zouden we déze bouwtrant terugwensen? Panta rhei, alles vloeit, alles is in beweging, dus ook de tijd. Steeds verandert alles, waarom dan weer teruggrijpen op het oude, hoe mooi en vorm-schoon dan ook?

Neen, we moeten in de uitingen van de cultuur iets afgespiegeld zien van de huidige tijd! En daarin zijn de bouwmeesters van de tweede helft der twintigste eeuw ten aanzien van de Grote Markt veelal uitnemend geslaagd. Een sobere strakke lijn, met slechts hier en daar op een groot vlak een versiering, een goed gebruik van materiaal en ook van kleur: de panden maken een rustige voorname indruk, ze zijn stijlvol.

We mogen trots zijn op de Grote Markt in zijn nieuw kleed. Wij, als huisvrouwen van stad en provincie, verheugen ons over de mooie, moderne gebouwen met hun aantrekkelijke uitstallingen. Het prettige gevoel dat Groningen meetelt en dat het een waardig centrum voor het Noorden is, is weer aanzienlijk versterkt nu de Grote Markt in nieuwe glorie is herrezen.

●● Wat vind je nu van de Groningse Markt?

Door Huib Rowaan – student kunstgeschiedenis te Groningen

Men verwacht soms van een student in de kunstgeschiedenis, een oprecht oude-stenen-aanbidder, dat hij de Markt het liefst had zien hersteld in de toestand van vóór de oorlog. Hoewel het verlies van de toen nog bestaande fraaie gevels buitengewoon wordt betreurd, is men in deze kringen echter reëel genoeg om voor een reconstructie alle basis weggevallen te achten.

Reeds in 1939 zou een grondige restauratie wel zeer wenselijk maar al zeer moeilijk uitvoerbaar geweest zijn. Het toenmalige halfslachtige beeld was voortgekomen uit een niet op tijd gestuit, diep invretend kwaad. Want bestonden deze pleinwanden oorspronkelijk uit statige woonhuizen (zoals langs de Amsterdamse grachten), kleurige gesloten gevels met vensters in goede verhoudingen, stoepen en vaak rijke toppen – langzamerhand hadden vele winkels zich in deze zo centraal gelegen panden genesteld, en het voor hun bedrijf nodig geacht de puien met pompeuze etalagekasten en borden te ondermijnen en uit te hollen.

Op zijn best werd de top met ’t kunstige ornament nog zwevende gehouden, soms verhoogd en ‘verbeterd’. Daar tussen waren opvallend smakeloze bouwsels verschenen, zoals ’t café ‘de Unie’, de Bijenkorf, het Scholtenshuis, een bank en bioscopen. Verwijten aan de generatie die deze materialistische belangstelling voor Groningens centrum geen paal en perk wist te stellen, zijn thans nutteloos geworden.

De oorlog maakte aan hele pleinwanden radicaal een eind. De gelegenheid leek geschapen tot een gezamenlijke herbouw ineens, waarin onvermijdelijk geworden winkels nu in een organisch geheel konden worden samengevat. Blijkbaar kon een algemeen idee niet worden gevormd en heeft men er de voorkeur aan gegeven, na bijschaving van de rooilijnen, de particulieren elk volgens eigen inzichten te laten bouwen.

In vroeger eeuwen heeft dit principe inderdaad tot een vaak boeiend gevarieerd stadsbeeld geleid. (Amsterdam biedt, ondanks vele verminkingen, hiervan in ons land nog wel de meeste voorbeelden).

Dit was mogelijk door de beheersing van goede verhoudingen in de verschillende stijlen. Helaas ging dit zintuig in de 19e eeuw jammerlijk verloren. Er kwamen in deze eeuw ook in ons land nu en dan wel bouwmeesters die de ongekende mogelijkheden van de moderne materialen wisten te overzien en op waardige wijze uit te buiten hetgeen in gezonde symptomen: minder schijn en meer eerlijkheid, in goede moderne architectuur tot uiting komt.

Helaas biedt Groningen hiervan nog steeds geen volledig geslaagd voorbeeld. Elk nieuw pand apart is wel met speciale zorg ontworpen, bij de keuze van de steen legt men ook weer esthetische maatstaven aan en bijna overal is een streven naar zekere verhoudingen duidelijk. Maar terwijl een stijlloosheid als bv. van de bioscoop ‘Grand’ vermeden is, gaan de meeste oplossingen toch mank aan een werkelijk pakkende visie.

Architect Vegter vatte in ‘Mutua Fides’ het representatieve gedeelte fraai samen met witte banden, zorgde voor een goede dakafsluiting, maar kon de zijkanten helaas niet in dit geheel laten delen. In ‘Oving’ [Grote Markt-Poelestraat] wordt een dergelijke verticale geleding tegengestreefd door ook horizontale accentueringen; de noordkant is fraai, maar de dakverdieping mist elke grote lijn.

In de Levensverzekeringsbank zijn er verhoudingen in ramen, maar deze maken de vlakke gevel niet sterk en de vele reliëfjes werken niet in het geheel. Apotheek Sissingh ware beter niet buiten de oude rooilijn herbouwd, de positie van de Hoofdwacht geheel onmogelijk makende; diens marktgevel is tenminste niet schreeuwend lelijk, maar wel buitengewoon slap onbetekenend en dat naast de eerbiedwaardige toren.

Bij het aan de Noordzijde herbouwde worden we evenzo gespaard voor horreurs, maar evenmin getroffen door eenvoudige kernachtige opzet. Architect Klein deed op de hoek van de Oude Ebbingestraat aan zijn goede groepering van blokken veel afbreuk door het effect te bederven met tierlantijnige betonnen en stalen balkonnetjes en de zogenaamd decoratieve krul bekroning; de ‘spinnepoten’ aan de voorzijde zijn te modieus om lang te voldoen.

Verderop voldoet de eenvoud van Vopel nog het meest, Burmann’s nieuwe gulden vensters doen weinig goeds verwachten. Aan deze wand bieden luifels enige nuttige bescherming tegen ons klimaat. Voor mooi weer was het hier echter dè plaats geweest voor tenminste één nieuw en goed caféterras, in de zon aan het ruime marktplein. Misschien nog vóór het komende kunstcentrum?

Of vóór de te herbouwen Hoofdwacht, zoals die schuin achter de Martini-toren aan het nieuwe pleintje geprojecteerd was. Deze ware bv. ook als V.V.V. kantoor zeer wel te redden (geweest).

Ons eindoordeel moeten we opschorten tot het geheel er staat. Het nieuwe stadhuisblok kan een goede 20e eeuwse pendant van het oude worden, en misschien kan men er nog toe besluiten het gespaarde Goudkantoor te respecteren en afzien van ’t idee van een luchtbrug.

Maar voor de pleinwanden vrees ik dat een  enigszins ritmisch harmoniërend geheel niet meer bereikt kan worden, nu voor ieder bedrijfspand naar eigen verhoudingen gezocht wordt zonder met onderlinge samenhang en aansluiting rekening te houden. In het silhouet wreekt zich dit eveneens, vooral nu men bijna overal de technisch niet meer zo noodzakelijke monumentale bedakingen verlaten heeft zonder anderszins voor een gave afsluiting zorg te dragen.

Evenmin ben ik in staat de architecten te verbeteren als in een concertzaal de muziek die mij niet geheel voldoet. Maar het stuk is nog niet uit en het lijkt me nog te vroeg voor een definitief oordeel.

*) De rooilijn van de noordwand wordt hopelijk ook aan de Oude Ebbingestraat nog doorgetrokken, zodat de nieuwe Amsterdamsche Bank het door alle anderen vrijgemaakte zicht op de monumentale toren niet teniet zal doen.

●● Herbouw van Groningen

Door Jhr. Mr. S.M.S. de Ranitz

De zeer uiteenlopende waarderingen over hetgeen tot heden in Groningen in bouw en herbouw is gepresteerd gaan De Warf ter harte, juist omdat de prestaties op zich zelf uitingen van een bepaalde cultuur zijn en tevens een belangrijke invloed oefenen op de toekomstige levensstijl.

Tot heden is een zeer bewust streven tot vernieuwing tot uiting gekomen. Dit streven heeft niet alleen uitdrukking in diverse bouwwerken gevonden, doch ook in het aantasten van het bestaande. Immers de hoofdwacht verdwijnt, terwijl de aanvankelijk behouden gevel van de Herensociëteit zo hardhandig omver is geworpen, dat reconstructie op een andere plaats niet meer mogelijk werd.

Dit omver werpen van het bestaande teneinde wederoprichting onmogelijk te maken is in 1917-1918 ook in Rusland geschied, omdat het tsaristische regiem een grotere geestelijke belasting, dan een bron van geestkracht was geworden.

Achter de hierna volgende opmerkingen staat de vraag in hoeverre een verstrekkende vernieuwing wenselijk dan wel noodzakelijk was op grond van de geestelijke belasting der geschiedenis en in hoe verre voortbouwen op waarden uit het verleden mogelijkheden biedt of geboden zou hebben. Deze drang tot totale vernieuwing komt niet alleen in de gebouwen, doch ook in de gebruikte materialen naar voren.

Ter verklaring diene, dat de eigenaren van de apotheek Sissing op de hoek van de Grote Markt het slachtoffer zijn geworden van de aanwending van een niet door de ervaring getoetst bouwmateriaal toen de benedenbuitenmuur bekleed mocht / moest – of kon worden met glasplaten. Twee jaren na de bouw waren alle platen beschadigd, was het aanzien van het gebouw reeds haveloos geworden en was reconstructie nodig. Dat is inmiddels geschied met zwarte tegels.

De wil tot het gaan van nieuwe wegen is in dit geval onvoldoende verantwoord geweest, omdat o.a. één van de eerste eisen, welke men aan de bouwkunde mag stellen, n.l. de duurzaamheid niet in het oog was gehouden.

Teneinde een discussie, ook over de culturele kanten van het (her)bouwvraagstuk mogelijk te maken, waartoe, naar de redactie hoopt, ook deskundigen en insiders hun medewerking zullen verlenen, wordt hier getracht de problemen enigszins extreem te stellen, ondanks het risico, dat persoonlijke gevoelens enigermate in het gedrang zouden komen. Men aanvaarde dit als een natuurlijk gevolg van het aan de weg timmeren.

De drang naar een totale vernieuwing van de bouwkunde loopt parallel met de vernieuwingsdrang in dicht-, schilder- en beeldhouwkunst. Het komt mij voor, dat deze vernieuwingsdrang voor de bouwkunde te sterk werkt, daar de bouwkunde, in tegenstelling met de juist genoemde vrije kunsten, gebonden is aan het te verkrijgen praktische resultaat.

In de kleding(mode), in gedichten, schilderijen enz. hebben wij de gelegenheid het eigentijdse tot uitdrukking te brengen, terwijl men vervolgens, na één of twee jaren het eigentijdse wegwerpt (of weg kan werpen) als dit eigentijdse niet meer houdbaar blijkt te zijn.

Vrij veel gedichtenbundels uit vroegere tijd staan voortaan ongelezen, terwijl slechts de Ilias, Vergilius, Dante, Shakespeare, Goethe enz. nog waard worden geacht uit de boekenkast te worden gehaald. Aan de producten der bouwkunde moeten andere eisen worden gesteld dan slechts de eigentijdse. Bouwkunde wordt pas tot kunst indien zij naar het boventijdse gaat en daardoor tenminste tussentijds wordt, aldus een verbinding leggende tussen verleden en toekomst.

Van de gebouwen aan de zuidzijde van de Grote Markt zijn als typisch eigentijds aan te merken als uitingen van een modegril het Grand Theater, de Cinema en min of meer ook het Coendershuis [Grote Markt 43]. Deze gebouwen hebben wellicht een korte tijd kunnen bevredigen, doch reeds spoedig blijken zij te eigentijds geweest te zijn.

In tentoonstellingsgebouwen, die spoedig weer worden afgebroken, kan het eigentijdse worden neergelegd. Wij leven thans in een gestroomlijnde wereld met vele horizontale lijnen. Hoewel velen het gebouw Vopel [Grote Markt – Oostzijde] als waardevol erkennen en schrijver dezes ook niet zal ontkennen, dat dit gebouw kwaliteiten heeft, kan hij zich toch niet aan de indruk onttrekken, dat dit bouwwerk te eigentijds is. Soms suggereert het een poging tot abstractie.

Waarschijnlijk werkt in dit gebouw nog na de tijdelijke verering van het horizontaal liggende etalageraam ook voor woningen. Nog is die toepassing niet ten einde, doch het komt mij voor, dat de toepassing afneemt. Deze horizontale ramen beïnvloeden de levensstijl, doordat de bewoners sterk naar de buitenwereld worden gericht, terwijl m.i. één van de voornaamste betekenissen van de particuliere woning juist gelegen is in de mogelijkheid tot inkeer, tot overweging, tot zich zelf zijn.

Bovendien is er een bezwaar van zuiver woontechnische aard tegen de horizontale ramen, dat de bouwkunde kan ondervangen, door hoge, verticale ramen te construeren, ten gevolge waarvan ook de achterzijde van het vertrek behoorlijk verlicht kan worden. Deze verticale ramen geven tegelijk betere gelegenheid tot meubilering. Men bedenke, dat een verzorgde meubilering past bij de levensstijl van een volk, dat veel thuis is, zulks in tegenstelling tot meer zuidelijke volken.

Wat heeft het horizontale raam te maken met mensen, die geheel naar buiten zijn gericht, te maken met massificatie, met mensen, die zoals Ortega y Gasset reeds beschrijft, de straten vullen en kijken? Mij komt het voor, dat hier verband ligt, verband dus met levensstijl. Wat is de taak hier van architecten? Moeten zij volgen of leiding geven en zo ja, moeten zij bij de vormgeving in de richting gaan van het meer besloten huis?

Ik ben geneigd deze laatste vraag bevestigend te beantwoorden, al ontken ik niet de waarde van een groot raam of wegschuifbare deur, welke uitzicht geeft op een besloten tuin, tengevolge waarvan de beslotenheid een verruiming ondergaat.

De flatwoningen langs het van Starkenborghkanaal [West-Indische buurt] hebben terecht een groot raam, dat met het uitzicht over de landerijen de werking heeft van een ‘levend schilderij’. Zo kan ook in de ruimte van de Grote Markt een groot raam verantwoord zijn. Niettemin komt het mij voor, dat het horizontale raam te algemeen wordt toegepast ook daar, waar geen vergezicht te verkrijgen is en dat aan belangrijke bouwkundige eisen eigenlijk te kort wordt gedaan.

De mogelijkheid tot handhaving van een redelijke temperatuur wordt bedreigd door te sterk ‘opengebroken’ gevels. De grote ramen zijn koud in onze winters en maken in de zomer de kamers tot broeikassen. Raamverwarming in de winter en noodzakelijke zonneschermen in de zomer tasten de economie van de bewoning aan, terwijl gehele gevels in de zomer een ander architectonisch beeld vertonen dan het nagestreefde.

Te weinig naar het mij voorkomt lost de hedendaagse architect het probleem der warmtebescherming op in de gevelconstructie. (Bij een zeer summier rondneuzen langs steden van Zuid-Duitsland en Oostenrijk kreeg ik de indruk, dat aldaar de gesloten gevel meer algemeen bleef in verband met het warmte en koudeprobleem).

Een ander probleem, dat zich aan het perceel Vopel openbaart, is de plaats van het afzonderlijke pand in een markt- of straatwand. Het is bij beschouwing van de noordwand van de Grote Markt duidelijk, dat de sterk-horizontale lijn van Vopel in het totale lijnen-spel wordt gecompenseerd door sterkere verticale lijnen van andere panden. Naar mijn gevoelen gaat een dergelijke wand-opvatting in tegen de individualiteit van ieder afzonderlijk pand, dat op zich zelf een patroon van horizontale en verticale lijnen zou moeten hebben.

Speelt hier onbewust een strijd tussen individuele en collectivistische tendensen, waarbij thans de laatste overwon? De historische taak van de architectuur tijdverbindend te werken, schijnt mij het beste opgelost in het nieuwe hoekpand van Ossenmarkt en Nieuwe Boteringestraat.

Ik onderken in dit gebouw een afstemming op het Sichtermanshuis, nochtans in geheel vernieuwde vorm, niettemin ervaar ik deze vorm als iets te strak, d.w.z. te weinig speels. De ramen zijn verticaal gericht en hoewel de oppervlakte daarvan vrij groot is, maakt deze gevel niet een ‘opengebroken’ indruk. Dit pand kent ook waarde toe aan een symmetrische opbouw.

Misschien is het erg ouderwets een zekere symmetrie te waarderen. Deze behoeft niet volmaakt te zijn, zoals bv. duidelijk blijkt uit het zeer speelse Hendrik de Keizerpand rechts in de noordwand van de Ossenmarkt. Dit juweel van renaissance-architectuur heeft n.l. drie ramen links en twee ramen rechts van de ingangpartij.

Daardoor komt ook de inwendige functie aan de buitenzijde tot uitdrukking. Naar mijn gevoelen geeft een symmetrische bouworde rust en waardigheid aan een pand. Vele hedendaagse architecten schijnen te worstelen met de waardebepaling van rust.

 Sommigen schijnen liever de onrust van deze tijd in hun bouwwerken te willen leggen. M.i. is dat een te eigentijdse drang. In de studentensociëteit, door de plaats sterk geaccentueerd, mis ik persoonlijk een symmetrische opbouw, al ontgaat het mij niet, dat de bouwmeester toch in de uiterlijke vorm niet nagelaten heeft een zekere symmetrie na te streven.

Daarbij heeft hij een concessie gedaan aan de vormgeving naar functie; doordat het noordelijkste grote raam in de beneden-verdieping slechts in uitwendige schijn de grote zaal tot lichtbron dient, doch in feite licht aan de vestibule geeft.

Misschien is de bouwmeester van oordeel, dat rust en voornaamheid in strijd met de dagelijkse verschijningsvorm van de studentenmaatschappij is en heeft hij iets van de onrust in de gevel willen leggen.

Daar staat dan toch tegenover, dat onder de studenten reeds generaties lang leeft het verlangen naar een stijlvolle vertegenwoordiging en dat van te voren vast stond, dat het gebouw Mutua Fides zou heten, zodat de vormgeving in symmetrische vorm een uitbeelding van de wederkerige trouw had kunnen zijn.

Intussen erken ik gaarne, dat de architect zich met 3 woonlagen rechts en 4 woonlagen links een moeilijk op te lossen probleem had gesteld. De uitdrukkingsvorm van de 4 woonlagen met de al te vierkante ramen, 3×3 boven elkaar geplaatst, doet m.i. iets te bot aan.

Een mildere vorm had verkregen kunnen worden door die ramen wat meer verticaal te maken. Indien daarna die meer verticale ramen aan de rechterflank waren herhaald, zou m.i. een meer symmetrisch effect zijn verkregen.

De verschijningsvorm van Mutua Fides intrigeerde mij dusdanig, dat ik deswege te Arnhem het huis der provincie ben gaan bekijken. Ook hier trof mij een te sterke herhaling van gelijksoortige ramen, speciaal op het binnenplein, waar bij de plaatsing der ramen m.i. te weinig gelet is op de functie der te verlichten ruimten, zodat een zelfde raam soms licht verschaft aan een smalle gang en dan weer aan kantoorruimten.

Die ramen zijn geplaatst op grond van hun werking in de gevel en niet op grond van hun werking in het gebouw, tengevolge waarvan vele ambtenaren met hun voeten en benen in de gezichtkring komen van de binnenplaatsbezoekers, terwijl de lichtinval naar de achterzijde der vertrekken naar mijn indruk te ongunstig werd.

Een van de redenen om een algehele vernieuwing in de architectuur te willen heeft mij steeds toegeschenen de nastreving van een grotere eerlijkheid, van een beter verband tussen inwendig gebruik en uitwendige verschijningsvorm, doch ik kan niet zeggen, dat die z.g. functionele bouw sterk tot uitdrukking is gekomen in hetgeen thans te Groningen verrezen is.

Misschien moet ik een uitzondering maken voor het gebouw GREMI tegenover de Nutsspaarbank, hetwelk in zijn uitwendige vormgeving wat de woonkamer betreft op een etalage en wat de afgeslotenheid van de slaapvertrekken op een harem gelijkt. Hier spreekt m.i. de functie te sterk, alleen reeds omdat een gebruikswisseling niet wel uitvoerbaar is.

Die gebruikswisseling is natuurlijk in strijd met de functie-gedachte. Niettemin wijst de ervaring uit, dat het ene huis veel soepeler is t.a.v. gebruikswisseling dan het andere en ik schrijf dit toe aan de bescheidenheid van de bouwmeester.

Het hoekpand Grote Markt/Ebbingestraat schijnt mij bijkans een protest tegen de eisen, welke uit de gemeenteraad gekomen zijn, n.l. dat in de Ebbingestraat een galerij moest komen. In veel opzichten ontbreekt hier harmonie.

In de eerste plaats is de gevel naar de Markt in de gebrokenheid te weinig monumentaal en maakt de galerij-opbouw de indruk van aangeplakt en niet samengegroeid te zijn.

De Grote Markt kant is van baksteen, de galerijopbouw van glas. Ik vrees, dat er ook nog een disharmonie in de verwering zal komen. Het gebouw lijdt aan een overmaat van versiering, welke niet met de constructie samenhangt.

De drang tot versiering is begrijpelijk, omdat de gevel in de Ebbingestraat in grondvorm gelijkt op een niet-gevarieerde kantoor-stapeldoos, in de laden waarvan welgeordende wezentjes weggewerkt zullen zijn.

Overigens had de drang naar zonlicht hier beter bevredigd kunnen worden door de zuidgevel van de uitbouw van grotere ramen te voorzien, terwijl dan tegelijk, tengevolge van verminderde lichtbehoefte aan de oostzijde de monotonie van die oostgevel verbroken had kunnen worden.

Nadat aldus enige beginselen, welke een belangstellende leek aan de bouwkunde stelt, de revue passeerden, meent hij voor het overige kort te moeten zijn en vermeldt nog: dat de raamindeling van het perceel Jansen in haar gecompliceerdheid een onrustiger gevelbeeld geeft, dan mogelijk geweest zou zijn, dat het brede perceel Zichterman een tendens heeft naar vleugelvorming maar niet tot een evenwicht is gekomen, dat het perceel Lissonne-Lindeman, tengevolge van de eenvoudige conceptie, waarschijnlijk het langst verdraagbaar zal zijn bij het voort wentelen der jaren, al zullen sommigen dit perceel niet-interessant vinden, dat de gelijke hoogte van deze drie percelen de markt dreigt te maken tot een welomrande badkuip, waarbinnen het menselijk gespetter zich voltrekt, doch waardoor tegelijk deze panden aan individualiteit verliezen, dat niettemin deze percelen niet op elkaar afgestemd schijnen te zijn, hoezeer dit toch verwacht had mogen worden van hen, die de ‘marktwand’ als idee voorstaan, dat die afstemming, ondanks groot verschil in stijl, wel nagestreefd schijnt te zijn – en op gelukkige wijze – bij de P.T.T. aanbouw van het hoofdstation, dat waarschijnlijk gelijkheid of harmonie van zeer elementaire grondvormen of grondmaten daartoe hebben meegewerkt, dat de poging tot het doen verijlen in de lucht door middel van de pergola op het pand Jansen, niet geslaagd is, doordat de betonnen balken de verijling blokkeren door hun te grote zwaarte, dat overigens de architectonische waarde van de verijling van een dak welbekend is in het Groninger land, waar ondanks het plompe grondvlak van een boerenschuur, met het dak, in twee richtingen afgeschuind, een bijkans ideale verijling wordt verkregen, dat ook de markten van Straatsburg, Maastricht enz. door een terugwijking van het dak, parallel aan de markt, hun ruimte deels aan die verijling ontlenen, dat echter de dak-verijling middels tuit-, klok- of trapgevel, rechthoekig op de marktwand, meer in overeenstemming is met noordelijker bouwtrant, de individualiteit van het bouwwerk versterkt en dat de toepassing daarvan de cultuur en het volkskarakter van Groningerland tot uitdrukking zou hebben gebracht, dat in de wil tot verijling tegelijk een bescheidenheid besloten ligt, welke men bij rechthoekig afgesneden gebouwen mist, dat althans één van de bouwers aan de markt zich de relatieve waarde van zijn werk bewust is geweest en daarom op het dak een handvat heeft geconstrueerd, waarmee eens een machtige hand tot wegneming zal kunnen overgaan, dat er derhalve naar het inzicht van een belangstellende leek een aantal werken zijn aan te wijzen, waar de bouwkunde niet opgestegen is tot bouwkunst en dat soms het gevaar te vervallen tot kunstenmakerij, niet geheel vermeden is, zodat deze leek zich met een zekere aarzeling afvraagt of de nagestreefde vernieuwing voor

Groningen heeft behouden een plaats, waar de band met het verleden wordt gevoeld en of die vernieuwing werkelijke waarden heeft gebracht, waarvan na ons komende geslachten kunnen getuigen dat deze boventijds, althans tussentijds zijn geweest door uitstijging boven het eigentijdse.

● Bron: De Warf – Cultureel Maandblad voor Groningen nummer 8 januari 1956.
Het artikel van de bekende Groningse architect P.L. de Vrieze werd gepubliceerd in De Warf nummer 9. Dit tijdschrift heeft slechts een jaargang gekend.