●● In Groningen was het drankgebruik rond 1850 niet beter dan elders. Geen wonder, want er werd jenever en brandewijn gedronken bij elke gelegenheid, bij boeren, burgers en arbeiders.
De heerschappij van jenever en brandewijn
Rond 1850 werden er hardrijderijen op de schaats georganiseerd waarbij het drankgebruik buitensporig was. Dat begon al overdag en tijdens de ritten en in de herbergen werd dat voortgezet tot laat in de nacht. Men kan wel zeggen, dat het er om begonnen was; om maar een aanleiding te hebben. En dat gold voor zeer vele festiviteiten en gebeurtenissen.
De heerschappij van de sterke drank, van jenever en brandewijn, is niet zo oud als men zich wel eens voorstelt. In de Middeleeuwen was bier de volksdrank en daarnaast de zwakgegiste mede [Gronings: mee], een honigdrank. Jenever en brandewijn kwamen op in de zestiende eeuw en maakten zich geleidelijk van de volksgewoonten meester.
Hun verderfelijke uitwerking was zo groot, dat rond 1850 de drankbestrijding ontstond. In het Groningerland was het vooral niet beter dan elders. Jarenlang stond ons gewest zelfs bovenaan in de lijst van het drankgebruik. Geen wonder, want de drank werd gebruikt bij elke gelegenheid, bij boeren en burgers en arbeiders.
In die tijd kende de bevolking op het platteland zelfs haast geen bier meer. Soms hadden boeren een vaatje schraal bier in de schuur voor het werkvolk. In de herbergen werd het haast niet meer gevraagd.
De mede-drank werd een kinderdrank
De mede was afgedaald tot de rang van kinderdrank op Nieuwjaarsdag. Dan kwam de mede-verkoopster door de dorpen en ieder deed zijn inslag. Maar ’t was alleen voor vrouwen en kleine kinderen, die nog geen drank lustten. Als ze dan kwamen Nieuwjaarwensen bij de buren, dan was het:
– Wat moust in ’t glaaske, mien jong?
– Mee, het Moeke zegd.
– Mee? Doe nog mee? Bist al zo groot!
‘Ik wol dat boksemwotter nait drinken, as ik tie was. Waist wel, wat ze doun as ze mee moaken? Dat komt van hunneg, waist wel. En as ze din ’n vat vol hebben, din spuilen ze boksem der in oet. Harregat!’
[—] Ik wou dat broekenwater niet drinken als ik jou was. Weet je wel, wat ze doen als ze mede maken? Dat komt van de honing weet je wel. En als ze een vat vol hebben, spoelen ze hun broek er in uit. Gatverdarrie![—]En zo werd op Nieuwjaarsmorgen menige jongen ingewijd in het drank drinken. En menige andere jongen, van oudere leeftijd, werd voor ’t eerst van zijn leven doen, soms haartstikke doen [doen = dronken]. Want men ging rond bij vele buren in het dorp en bij ieder kreeg men tenminste één borrel. En dan soms ‘jannever en brannewien deur n kander, dat doent zo‘. Dat wil zeggen: bij de één jenever en bij de ander brandewijn.
Bij alle hoogtijdagen werd ‘draank’ geschonken
Zo werd het Nieuwjaar, ook bij overigens geheel fatsoenlijke mensen, ingewijd met ‘draank‘, en zo ging het door bij alle gelegenheden, bij bezoek, bij hoogtijden als geboorte, bruiloft en begrafenis, op feesten en kermissen, bij harddraverijen en hardrijderijen op het ijs, op boeldagen en jaarmarkten, tot en met de dag van ’t oude jaar.
Van ’t oude jaar is nog tot op de dag van vandaag het klokluiden over in Schildwolde en Siddeburen. Ik herinner mij ook nog, dat het in Kolham gebeurde, maar dat is voor ’t laatst geweest in 1888. Toen vonden Kerkvoogden het schandaal te groot en toen de boerenjongens op 31 December 1889 weer bij de toren kwamen, heeft de Rijkspolitie ze weggejaagd. ’t Ging er hardhandig toe; ik heb nog in mijn herinnering, dat een van de jongelui er zijn halve neus bij verspeelde.
In Siddeburen en Schildwolde kunnen Kerkvoogden het blijkbaar beter met de klokluiders vinden en daar wil men het oude gebruik niet missen. Op zich zelf ook heel bijzonder mooi; ik zou het ook niet willen missen. Maar dan zonder de jenever, die er in overvloed bij geschonken werd.
Van te voren gingen de klokluiders langs de huizen om kloksmeer op te halen, dat is geld voor jenever. En niet zodra had Dominee amen gezegd na zijn Oudejaarspreek, of de klok werd aangetrokken en luidde door tot Nieuwjaarsmorgen acht uur. Of de jenever er ook nu nog zijn grote rol bij speelt, het is haast niet te denken, maar ik ben er niet gerust op.
De toestanden van honderd jaar geleden
Maar we keren terug naar de toestanden van voor honderd jaar, die het best gekend worden uit de getuigenissen van tijdgenoten. De betrouwbaarste van allen is dominee Th. van Duinen. Hij was Groninger van geboorte en in Groningen opgeleid, deze dominee, die zich Thineus noemt en die het leven van het volk beschreven heeft. Ons Dorp heet het boek, en de tweede titel luidt: Schetsen en Teekeningen, 1846.
Het is volstrekt geen werk, dat in het bijzonder tegen de drank geschreven is. Integendeel, het uitsluitende doel was een beschrijving van het dagelijks leven bij boer en burger. Maar juist daardoor blijkt ten duidelijkste, welke rol de jenever speelde. Een enkel voorbeeld moge volstaan.
Marijke Fok zal trouwen met Pieter Kamming
Marijke Fok zal trouwen met Pieter Kamming, een rijke boerenzoon. Hannes brengt de uitnodigingen rond. O, welk een zalige week was dat voor het immer dorstende keelgat van Hannes, die naar zijn eigen getuigenis eigenlijk geen jenever lust, maar hem toch gaarne drinkt, omdat hij nu eens zo’n kinderachtige smaak in de mond heeft en dan weer een droge stee [plek] in de hals. Men ziet, het is bij de liefhebbers in een eeuw niets veranderd: men drinkt om warm te worden, als het koud is, en om zich wat te verfrissen bij warmte.
Maar dominee vervolgt: ‘Zulk een vriendelijke boodschap moet aan de overbrenger worden beloond, en waar Hannes kwam, daar werd een roemer en een fles van de hoge schoorsteenmantel gepakt en hoorde Hannes het liefelijk woord: Proost! waarop hij zijn ‘Welbekoomt’ nimmer schuldig bleef’.
Dat waren de oud-Grunneger woorden: de een zei: Proost! en dronk en de ander zei: Welbekoomt! en dronk ook. En wat een Hollander noemt: elkaar eens toedrinken, dat heette vanouds bij ons: ’n kander touproosten’.
De trouwstoet gaat naar ’t gemeentehuis. Onze kastelein verheugt er zich: hij heeft de brandewijn geleverd. Want er werd geen enkele bruiloft gevierd of er werd zeer stevig bij gedronken. Eerst op het gemeentehuis, dat tevens herberg was. Dat is bij de Drankwet van Minister Modderman in 1881 verboden, ook al een Groninger. Hij kon weten, hoe nodig het was.
Overal was sterke drank te verkrijgbaar
Alle gemeentehuizen, alle tolhuizen, alle molens in het veld waren kroegen en knippen. Dat was toen voorbij, d.w.z. deze inrichtingen konden geen drankvergunning krijgen. Maar menig tolhek en molen bleven nog een hele tijd stille knippen, zoals de volksnaam luidt, al ging het er niet altijd stil toe.
NB. Een (stille) knip was meestal een huiskamer waar men clandestien een borrel dronk die goedkoper was dan een borrel in een kroeg waar een drankvergunning terugverdiend moest worden.
De eerste Drankwet
Bij die eerste Drankwet (1881) was men er ook nog dadelijk niet achter. Wie geen vergunning had, mocht niet meer tappen. Maar wel mocht zo iemand, en ook alle winkels, in een gesloten flesje twee deciliter jenever leveren. De jongelui mochten niet meer binnen zitten en een borrel van vijf centen kopen. Dan maar een Heemskerkje, zoals het dubbelmaatje naar de Minister van Binnenlandse Zaken genoemd werd. Dat werd dan mee naar huis genomen of vaak bij de weg in de avonduren opgedronken.
Vóór de vergunningen tapte men overal in de herbergen sterke drank. De kasteleins moedigden naar vermogen het bezoek aan. Biljarten kende men toen op de dorpen nog niet, maar er waren wel andere vermakelijkheden, als daar zijn: kaartspelen, verlotingen om Midwinter en Nieuwjaarstijd, spelen van onder de negen en boven de twaalf.
Echt Grunnegers was ’t poestbred. ’t Woordenboek zegt er van: een houten wandbord, voorzien van een aantal cirkels met hetzelfde middelpunt, verdeeld in vakjes, afdalende van nummer 300 in ’t midden tot 5 in de uiterste rand. De spelers nemen een blaaspijp (een ‘poester’) en blazen (poesten) daardoor pijlen naar ’t poestbred. Wie ’t hoogste aantal punten behaalt, in de winnaar.
Of er nog poestbreden zijn, weet ik niet; in mijn jeugd heb ik ze wel gezien in enkele onaanzienlijke herbergen. Zulke herbergen waren overal. Enkele hadden een grote naam en trokken bezoek uit wijder kring. Zo de Kraaibek tussen Garsthuizen en Eppenhuizen.
Verder was ’t Molje bekend aan ’t Boterdiep even voorbij Bedum, met de beroemde zinspreuk boven de deur: Al wroetende komt men er door. Het boerderijtje staat er nog net zo, maar er is geen herberg meer in. Maar als het jonkvolk er toen aan de gang was, dan zeiden de Bemers [Bedumers] in de verte: ‘Kaalver hebben weer dörst’! [NB. De weg waaraan het boerderijtje thans gelegen is, heet tegenwoordig ‘De Wroetende Mol’.]
IJsherbergen in de winter
En dan in de winter – en vroeger waren er nog winters – de ijsherbergen: Scheemte, ’t Herenhoes aan ’t Schild, ’n Daam, Spiekerboor, Onnerndaam, het genoemde ’t Mólje en ’t beroemde Kòkhaim bij Ten Boer dat de gasten niet bergen kon, zodat er ’n Nij Kòkhaim in de buurt verrees. En dan in de winter de tocht naar De Leek om ’n Laikster toekje te halen!
Er zit nu eenmaal een gelukkig, krachtdadig leven in de provincie Groningen. Het was alleen maar zo jammer, dat het zich altijd en altijd weer openbaarde in ’t gezelschap van de jenever.
Niet altijd misbruik, want ondanks alles waren onze voorouders voor ’t overgrote merendeel degelijke lui, maar toch een veel te zwaar gebruik, dat te zwaar, wanhopig zwaar bleek voor menige zwakke broeder en dat de ellende bracht voor zo menig huisgezin. De burgerij zag er toen minder bezwaar in dan tegenwoordig; ook de overheid niet.
Terug naar de bruiloft van Marijke en Pieter
Zo wordt het tijd, om naar de bruiloft van Marijke en Pieter terug te keren, die ik al zo lang laat wachten. Nee, niet ik, ik zou zo hardvochtig niet wezen, ’t is de burgemeester zelf, die het verlangende paar daar lang laat vertoeven.
Want als de bruiloftsstoet in het gemeentehuis, d.i. in de jacht-waaide [gelagkamer] aangekomen is, dan komt daar net het bericht, dat de burgemeester verhindering heeft gekregen en dat het nog wel ’n dik uur duren zal, eer hij komt …
’t Ouwe deuntje: het betekent alleen een wenk aan de ouders van de bruid, dat de tapkast ruim is voorzien. Eerst wordt er koffie geschonken, tot allen op zijn Grunnegers de kopjes omgekeerd hebben.
Ik geef nu het weer het woord aan dominee Thineus:
De koffiekan verdwijnt en wordt vervangen door twee grote karaffen, één met rode, d.i. frambozenbrandewijn, de andere met hetzelfde vocht, maar in deszelfs oorspronkelijke reinheid.
In plaats van een koffieblad verschijnt een blad met roemers, ieder met een pijpesteel voorzien, om lepeldienst te doen. Brandewijn, edel vocht! Hoe duur is het mensdom op Ons Dorp verplicht…
Waar wij geboren worden, trouwen of onze begrafenis erlangen, op iedere kruisweg des levens ontmoeten wij de heldere of gekleurde stroom van dit levenswater… Ja, zo waar, bruid en bruidegom, welke laatste ook al eens aardig mee proeft, en de gehele plechtigheid van de dag zouden haast vergeten worden… Maar daar verschijnt de veldwachter, die ook al een groot glas bekomt, dat hij in twee tempo’s ledigt.
Grauwe erwten, dan rijstebrij met rozijnen
Dan komt het jonge paar voor de burgemeester en dan: De mooie pijpen worden opnieuw gestopt, de roemers gevuld. Dan naar huis, naar het maal van grauwe erwten, gevolgd door rijstebrij met rozijnen en deze weldra weer opgevolgd door koffie en bollen. In hun plaats treden twee grote zilveren kommen, gevuld met rozijnen en brandewijn.
Regelmatig doen zij de ronde, en ’t gaat hier naar ’t oude recept, alle vijf minuten een lepel vol… Waarlijk, zegt Dominee van Duinen, wij beginnen veel te gelijken naar brandblusschers, die in rij en gelid elkaar de brandemmertjes overreiken. Men ziet, het is nog in de tijd, dat de branwienskop rondging.
De uitwerking is onmiskenbaar. De spraakzaamste wordt stil, de stilste spraakzaam. Het jonkvolk [jongelui] begint langzamerhand roezig [beetje zat] te worden. Weldra dansen de jongelui op de lemen dörsdeel [dorsvloer] in de schuur. Ook hier wordt het kostelijk mengsel niet vergeten, in overvloed herwaarts gebracht. Ondertussen zetten de ouden het feest voort in ’t binhoes [woonkamer].
De triomf van de jenever
Dominee tekent deze schets: ‘Sommigen leggen een dwaze neiging aan den dag, om in plaats van op de stoel daarnaast te gaan zitten; anderen zien met ingespannen aandacht op de muur, als vertoonde hij de heerlijkste dingen van de wereld. Eén is recht aandoenlijk geworden en bulkt als een langorige ezel, terwijl een ander in de hitte van het discours op de tafel slaat, dat alles davert. Alleen sommige boeren hebben hun onverzettelijk kalme houding bewaard en ook de brandewijnskop is nog in dezelfde rondgaande beweging’.
Dit is een getrouw portret. Zo ging het bij de rijkste boer van het dorp; zo hoorde het op een ‘fatsoenlijke’ bruiloft. En dit is de triomf van de jenever in één gezin.
De jaarmarkten
Laat het nu eens jaarmarkt wezen! Dan hielden ook de gewone burgers, die dicht bij de marktplaats woonden, herberg. Ook dit is met de Drankwet afgeschaft. Maar toen was het nog zo. Dan deden de tijdelijke herbergen een algemene inslag van spiritualia. [NB. In de periode voordat de Drankwet werd ingevoerd mocht iedereen vrij drank schenken zonder vergunning of toestemming.]
Dominee Van Duinen zit voor zijn venster:
‘Ik was bezig te overdenken, wat in al die kannen en flessen
besloten zat: zotheid, moedwil, doodslag en tranen.’
Uit de bovenverdieping der herberg klinkt de vedel, de tamboerijn, maar boven alles uit de dreunende trap der dansers. Vroeger werd de eerste dans op klompen ingezet. Slechts de ouderen van dagen spreken er nog van. De enige dans, die geduld wordt is de Schotse Drie:
Ik zeide van: Jaap!
Wat ben je een knaap!
Ik zeide van: Japie sta stil!
Ieder deuntje kost een cent, behalve dan wat het brandewijnvaatje van onze kastelein vergt.
Luidruchtigheid neemt toe
Naarmate de avond vordert, neemt ook op straat de luidruchtigheid toe. Het gezelschap gengelt [drentelen] voort met onzekere treden, slingert nu en dan heen en weer, slaat de benen hoog op in de lucht.
En als ze eerst van Loochie [schunnig liedje] zingen, dan is het helemaal mis. Welk lied dit was, is mij onbekend, maar stellig niet veel bijzonders. Dominee verlaat dan ook maar de kermis. Eén staat er al, die de volle laag binnen heeft en nu een lindeboom omarmd houdt. Zo is de jaarmarkt.
IJsvermaak met jenever
In het winter komt het ijsvermaak. En weer is het de jenever, die er bij aanwezig is: ‘Aan het eind der baan staat de herberg…. Binnen gaat het paar, met de schaatsen onder de voeten, en wanneer smaakt ooit zo lekker het edel brouwsel van bier, brandewijn, eieren en notemuskaat!’
In het voorjaar komt de lotingsdag
De winter gaat voorbij, het voorjaar komt, en daarmee de lotingsdag [de toenmalige loting voor de militaire dienstplicht]. De lötjonges trekken naar ’t gemeentehuis, als gezegd de herberg. De brandewijn en jenever in het gemeentehuis zijn goed en wat is een soldaat die geen borrel drinkt? En was het nog alleen maar op de lotingsdag, dat de jongelui eens oet de ket zijn [helemaal los gaan]!
Dominee Van Duinen tekent de aankomende jongelingschap in ’t algemeen met sombere kleuren: ‘Een glas jenever aan de lippen, een ferme pruim tabak achter de kiezen, de mond vol vloeken en vuile praat, halve nachten uit te blijven en Vader en Moeder op hun berisping een grote mond te geven, – ziedaar waarin zo velen hun mannelijkheid zoeken’.
In de herfst: het varken wordt geslacht
In de herfst komt de tijd dat het varken wordt geslacht. En alweer: als de vrienden rondom het knappend vuur zitten, onder de hoge wijde schoorsteenmantel – kachels kende men nog niet! – dan doet alweer het roemertje vlijtig de ronde en met iedere teug wordt het gesprek levendiger en belangrijker. En als men dan zover is, dat men aan ’t spekpriezen toe is, aan het schatten van ’t gewicht, dan zien ze allen door vergrootglazen. Want spek bezain [bekijken] en borreltjes drinken, dat hoort bijeen.
De borrel behoorde bij ’t gehele leven
Maar voorbeelden genoeg. De borrel behoorde bij ’t gehele leven, van de kraamkamer tot de begrafenis; hij was er in de winter en in de zomer, bij feesten en bij arbeid. Men had niets anders. Er waren voor ’t volk geen idealen. En het heeft lange jaren geduurd, eer de verandering en de verbetering kwam.
Literatuur
K. ter Laan – Groningen voor een eeuw
Uit Gronings verleden geschreven voor het heden