●● ‘Groningen als woonplaats beschouwd’ is het onderwerp waarop huisarts Siebrandus E. Stratingh promoveerde in 1858. Hij onderzocht in ‘een geneeskundige plaatsbeschrijving’, wat de stedelijke voorzieningen betekenden voor de gezondheid van de toenmalige inwoners van Groningen.
– Huizen voor gegoede en iets minder gegoede stand
– Luifels – potkasten – Uitstalvensters – Uitkijkvensters
– De stoepen en paaltjes
– Huizen van gegoeden – minder gegoeden en winkeliers
– Eenkamerwoningen en kamers in bejaardenhofjes
De bron voor dit artikel, dat bestaat uit vier delen, is de tekst van de dissertatie van S.H. Stratingh, die aangevuld is waar dat verhelderend zou werken.
=============================================================
●● Advies: Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867
Klik op het vierkantje in de groene balk aan de rechterkant. De kaart kan vergroot worden met klikken op de linkermuisknop of met het draaiwieltje van de muis. Je kunt op deze kaart ronddwalen in Groningen waar net een cholera-epidemie heeft gewoed. Aangegeven wordt met bijbehorende aantallen, in welke woningen de ziekte heeft huisgehouden. In totaal waren er 1.739 patiënten van wie hersteld zijn 695 en van wie overleden zijn 1.044.
De bouwstoffen waaruit de huizen bestaan
De huizen in Groningen zijn over het algemeen van bakstenen opgetrokken. Natuursteen, zandsteen en kalksteen werd vooral tot versiering van gevels en stoepen gebruikt. Van het midden der 16-de tot het eind van de 17-de eeuw, dus in het tijdperk van bloei van ons vaderland en vooral ook van Groningen, zijn de meeste grotere huizen in de oude stad gebouwd. Dit blijkt ook uit de jaartallen die op de gevels zijn aangebracht.
Dat de eerste bewoners van deze stad alleen hout als bouwstof gebruikten laat zich verklaren uit het gemis van bouwsteen. Eerst in het stadboek van 1425 wordt bepaald de muren van nieuw te bouwen huizen of gebouwen op te trekken van steen of leem en deze te dekken met leisteen of pannen.
Bekend is dat in het begin van de 16-de eeuw zowel in Groningen als elders, nog een groot aantal huizen uit hout bestond. De geschiedenis van Groningen bericht dan ook niet zelden, dat bijna de gehele stad bij gevechten of beleg afbrandde.
De vrees voor een herhaling van zulke ongelukken noopte stadsregering en burgerij dan ook de houten huizen zoveel mogelijk te vervangen door stenen huizen.
Er zijn thans nog maar weinig houten gebouwen in de stad te vinden. Het zijn hoofdzakelijk scheepstimmerwerven, loodsen enz. Onder anderen vindt men een reeks van gebouwen met grotendeels uit hout bestaande gevels langs de Zuider- en Noorder Kuipen, welke gebouwen dienen voor het drogen en bergen van vellen en huiden.
Wanneer deze Kuipen, zoals wenselijk wordt geacht vanwege de stankoverlast, naar buiten de stad worden verplaatst, verdwijnen ook deze houten huizen. De Noorder Kuipen zijn te vinden bij het Schuitendiep – De Zuider Kuipen bij de Reitemakersrijge.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Hoewel de huizen tegenwoordig [1855] gewoonlijk van houten bevloeringen voorzien worden, vindt men in de oudere huizen de kamers gelijkvloers nog met stenen bevloerd. Ook de vloer van de eerste verdieping bestaat in de oude huizen doorgaans uit stenen die niet zelden in een dubbele laag zijn aangebracht.
De gangen zijn vaak met marmer of andere vloerensoorten belegd. In vele huizen is later op de gelijkvloerse verdieping een houten vloer aangebracht. Soms heeft men daar tapijten of matten laten aanbrengen. Gangen en kelders hebben echter bijna overal hun stenen bevloering behouden.
De woningen van de iets minder gegoede klasse
De woningen van de iets minder gegoede klasse bestaan buiten de houten balken en zolderingen, ook nagenoeg geheel uit steen. De vloeren zijn met klinkers belegd en de muren met kalk bestreken.
Inderdaad schijnt het nagenoeg onmogelijk om bij de lage trap van beschaving, waarop deze iets mindere klasse in het algemeen nog staat, in kamers met houten vloeren en behangen muren te wonen.
De onaangename gevolgen van stenen bevloeringen doen zich in de kleinere woningen niet zo sterk gevoelen als in grotere woningen. De haardplaat verspreidt de hitte naar alle kanten in de vloer en voorkomt koude voeten. Stenen vloeren boven houten hebben weer het voordeel, dat door middel van water alle onreinheden zeer spoedig zijn weg te nemen.
De huizen verkeren in Groningen over ’t geheel in een zeer goede toestand. Men ziet bijna nergens sporen van verzakking of bouwvalligheid. Dit is gedeeltelijk toe te schrijven aan de uitmuntende wijze waarop vele huizen zijn gebouwd, maar ook aan de heersende welvaart, die veroorzaakt dat alles goed onderhouden wordt.
De woningen van de mindere stand
Onder de woningen van de mindere stand treft men eenkamerwoningen aan, die meestal ‘kamers’ worden genoemd. Vaak zijn die, zoals men dat noemt ‘uitgewoond’ en omdat de eigenaar daar weinig of niets aan laat doen, omdat hij, zelfs bij de ellendige toestand waarin de woning verkeert, nog ruime renten [huuropbrengsten] kan maken.
Zo zou men als bouwvallig kunnen noemen een huis achter in de gang op de Heerepoortenmolendrift staat en verder enige woningen in de Kraandwinger, waar twee of drie huisgezinnen wonen. Deze woningen moeten vroeger hebben toebehoord aan een vreemdeling, die zonder erfgenamen overleden is. Vervolgens zijn ze door de huidige bewoners in bezit genomen, die dus gehuisvest zijn, zonder huur te betalen.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Vochtige huizen in Groningen
Er er zijn plaatsen waar vroeger grachten lagen die met minder geschikte stoffen of onvoldoende gedempt zijn, waardoor de muren vocht optrekken. Ook zijn er in de nieuwe stadsuitbreidingen na 1624 aan de westkant en oostkant van de stad, oorspronkelijk toch al laaggelegen streken, woningen gebouwd die bij de aanleg niet behoorlijk op afwatering aangelegd zijn en daardoor vochtig worden.
[•• Terzijde: vochtige woningen ontstonden veelal door het ontbreken van een trasraam bij de bouw. Pas bij de Woningwet die in werking trad in 1902, werd het aanbrengen van een trasraam verplicht gesteld.•]De gewone vloed in de diepenring bij de Noorderhaven verheft zich weliswaar niet boven de kaden langs de haven, maar deze verhoging van het water heeft toch waarschijnlijk wel invloed op het grondwaterpeil. Hierdoor zijn slechts zeer zorgvuldig gemetselde kelders in staat om de dagelijkse aandrang van het grondwater te weerstaan.
Overigens bestaan geen verordeningen, in hoeverre woningen en kelders die aan vochtigheid onderhevig zijn, anders dan als bergplaatsen verhuurd mogen worden waardoor er ook gezinnen in vochtige kelderwoningen wonen.
En het zou aanbeveling verdienen dat er reglementen bestonden die bij het bouwen in acht moesten worden genomen. Onder anderen zou bepaald moeten worden dat overal, waar de bodem niet hoofdzakelijk uit zand bestaat, uitgraving moet geschieden en aanvulling met zand tot op een diepte van minstens één el of meerdere indien noodzakelijk, als het meest geschikte middel om het ontwikkelen van schadelijke vochtaantrekking uit de grond onder de huizen te voorkomen. Dit geldt vooral goedkoop gebouwde eenkamerwoningen voor de mindere stand.
Invloed van de huizen op de straten
De behoefte om in de hoogte te bouwen in Groningen is niet groter geworden. De meeste verbouwingen beperken zich dan ook tot het veranderen van de vroegere spitse gevel in één met een kroonlijst.
De hoogste huizen hebben een kelderwoning, een eerste, tweede, eventueel een derde verdieping en een zolder. Er is geen reden om aan te nemen dat de hoogte van de huizen binnenkort zal toenemen.
De lage woningen vindt men het meest in de nieuwe stadgedeelten buiten de oude diepenring van voor 1624. Langs enkele hoofdstraten of gedeelten van diepen worden nieuw hogere huizen gevonden, bijvoorbeeld langs de Noorderhaven, de Ossemarkt, de Nieuwe Boteringestraat en Nieuwe Ebbingestraat (het eerste gedeelte bij de brug), het Lopende diep bij de Spilsluizen en enkele punten meer aan het Schuitendiep, de Nieuweweg, het Damsterdiep, het Kattendiep, de Steentilstraat, de Rademarkt, voor de Herepoort en de lage der-Aa.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
In de oude stad vindt men nog lage woningen langs de in een kring door de stad lopende stratenreeks die ‘Achter de muur’ wordt genoemd. Tussen deze straten, die men aan de zuidkant van de stad verlengd kan denken door de Nieuwstad, Torenstraat en het Zuiderdiep, vindt men meestal dergelijke lage woningen. Aan het Zuiderdiep zelf staan over ’t algemeen de grotere huizen.
Luifels en potkasten
De uitsteeksels aan de huizen, onder de naam van luifels bekend en bij onze voorouders zo bemind waren, zijn hier thans geheel verdwenen. Zij hebben trouwens in overgroot aantal bestaan en waren soms zeker behoorlijk groot. Zo werd het althans in 1658 verboden de luifels meer dan zes voeten vooruit te doen steken. In 1744 werden ze geheel verboden.
Potkasten waren er vroeger zeker bijna net zoveel als luifels. Zij zijn vooral ontstaan tijdens de bloeitijd en grote aanwas van de stad, even voor de laatste uitlegging in 1624 vanwege het gebrek aan ruimte om te bouwen. In het laatst der vorige eeuw waren zij nog in menigte aanwezig langs de hoofdstraten en markten, zo als men onder anderen nog kan zien uit platen van die tijd.
Langzamerhand is hun aantal vanzelf verminderd, zonder dat daarover een besluit van de stadsregering genomen behoefde te worden. Het is te hopen, dat het kleine aantal dat thans nog aanwezig is, evenzo spoedig zal verdwijnen.
Inventarisatie van nog aanwezige potkasten
De nog aanwezige potkasten vindt men op de volgende plaatsen:
1x in de Oude Ebbingestraat, westzijde – 2x aan de Grote Markt, noordzijde –
1x aan de Grote Markt, zuidzijde – 1x achter de Waag – 1x op de hoek van de Grote Markt en de Poelestraat – 2x in de Poelestraat, noordzijde – 2x in het wijde gedeelte van de Poelestraat, zuidzijde.
Verder: 2x in het nauwe gedeelte van de Poelestraat, zuidzijde – 2x in de Oosterstraat, oostzijde van het Noordeinde – 1x in de Oosterstraat, op de hoek van de kleine Peperstraat – 4x in de Oosterstraat, westzijde van het Noordeinde – 4x aan de Grote Markt, zuidzijde – 1x in de Herestraat, oostzijde – 1x in het wijde van de Herestraat, oostzijde – 1x tussen de beide markten, zuidzijde –
En ook nog: 2x aan de Zuiderhaven, oostzijde, bij de Brugstraat – 2x in de Grote Kromme Elleboog, noordzijde – 1x aan de Zuiderhaven, oostzijde – 1x in de Kijk in’t Jatstraat, westzijde – 2x in de Kijk in’t Jatstraat, oostzijde – 1x in de Oude Boteringestraat, hoek Zwanestraat – 2x in de Guldenstraat, westzijde – 1x aan de Steenmarkt, noordzijde – 3x langs het Schuitendiep, oostzijde, tussen de Breedegang en de Nieuweweg – 1x voor het Kleine Poortje, oostzijde – 1x in de Steentilstraat, noordzijde – 1x voor de Heerepoort, oostzijde.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Uitstalvensters en uitkijkvensters
Een voortbrengsel van de nieuwere tijd, maar dat evenzeer is af te keuren als de potkasten, is het uitstalvenster en het uitkijkvenster. De uitstalvensters voor de winkels nemen de verdieping gelijkvloers in, de uitkijkvensters vindt men gewoonlijk op de eerste verdieping.
De laatsten mogen volgens de tegenwoordige verordeningen niet meer ingericht worden. De eersten zijn reeds sedert lang door de goede smaak veroordeeld en hebben voor de hoge vensters van spiegelglas moeten plaats maken. Men vindt ze thans nog op verscheidene plaatsen in de stad.
De stoepen – een nutteloze weelde
Een eigenaardig aanhangsel van de huizen in Groningen vormen de stoepen: dat zijn de stenen opstappen die voor een huis liggen. Terwijl in vele vooral buitenlandse steden de trottoirs onmiddellijk langs de huizen lopen, is dit in Groningen en elders in de provincie bijna nergens het geval, behalve in de kleinere smalle straten en dan ook nog bijna allen maar in de later bij de stad gekomen gedeelten.
Langs de meeste straten vindt men vaak de rijpen [trottoirs] van de huizen gescheiden door een minstens even brede ruimte als de rijp zelf, met de naam van stoep.
De stoepen vertonen zich onder een zeer verschillenden vorm, met een ongelijke breedte. Gewoonlijk zijn zij iets hoger dan de rijp [trottoir], en aan de zijkanten vindt men vaak één of meerdere banken. Ook is zo’n stoep meermaals geheel met paaltjes en kettingen afgezet of met een hekwerk omringd.
Hoge stoepen met enige traptreden vindt men daar, waar de onderste verdieping een paar voet hoger ligt dan de rijp. Daar is dan ook dikwijls een gedeelte van de stoep uitgegraven om licht te verschaffen in de kelders.
De stoepen zijn (tenminste in haar tegenwoordige vorm) in alle opzichten niet anders dan voorwerpen van een nutteloze weelde. Aangezien het nu in elke stad een zaak van het grootste belang is, dat er brede voetpaden zijn, is het wenselijk dat, waar dat maar mogelijk was, de versmalde rijpen weer verbreed worden ten koste van de stoep.
Nutteloze en hinderlijke paaltjes
Niet alleen nutteloos, maar ook zeer hinderlijk zijn de paaltjes (die ook nog eens vaak voorzien zijn van kettingen), die men dikwijls voor de huizen vindt. Zonder enige sierlijkheid en zonder regelmaat staan ze daar verspreid, naarmate de liefhebberij of de bezorgdheid van de huiseigenaren. Zo staan zij o.a. tussen rijp en straat langs het Zuiderdiep vanaf de Kattenbrug tot de Oosterstraat. En de Grote Markt is geheel omringd met stenen paaltjes, die tussen rijp en straat staan.
Andere paaltjes staan in donkere gangen of midden op rijpen, om te verhinderen dat daar met wagens langs gereden wordt, bijvoorbeeld in de Papengang, het Hoofdstraatje, het Roodeweeshuisstraatje, op de rijp langs de Vismarkt noordzijde en bij de Stoeldraaierstraat.
•• Bekijk de kaart van Groningen 1866 / 1867 •
Ieder inwoner van Groningen weet bij ondervinding, hoe lastig deze paaltjes voor de gebruiker van de rijpen zijn, wanneer er enige drukte heerst en men dikwijls genoodzaakt is uit te wijken. En vóór het invoeren van de tegenwoordige verlichting met gas waren ze op vele plaatsen een voortdurende schrik voor hen die bij avond in het donker de straten passeerden.
Ook zijn hier en daar in plaats van paaltjes grote keien aangebracht om stoep of rijp te beschermen voor de langs rijdende paardenwagens en rijtuigen of eenvoudig om tot afscheiding van de straat te dienen. Zij hinderen de gebruiker van de rijp of zijn op zijn minst nutteloos.
Nadere beschouwing van de huizen
Zoals als boven reeds opgemerkt, is het bouwen van grote huizen in Groningen een zeldzaamheid. Doorgaans bepaalt men zich tot het verbouwen van oude gebouwen, die voor een groot deel nog uit de 16-de of 17-de eeuw stammen.
De grote herenhuizen komen meer en meer in handen van de middenstand en worden voor verschillende zaken ingericht, waarvoor de hoge verdiepingen en grote kamers bijzonder geschikt zijn.
Grote huizen die vroeger slechts door een familie bewoond werden, worden tegenwoordig vaak boven en beneden afzonderlijk bewoond. De steeds toenemende bevolking van Groningen noodzaakt de bewoners steeds meer en meer om met minder woonruimte genoegen te moeten nemen. Vandaar dat men zoveel mogelijk bovenwoningen inricht, kamers verhuurt en dat thans alle koetshuizen en stallingen tot op een klein aantal verdwenen zijn.
Beschrijving van een herenhuis
Herenhuizen zijn over het algemeen groot en ruim. Het zijn zelden dubbele huizen en vaak hoekhuizen meestal voorzien van een kleine tuin.
Zij bestaan uit de volgende verdiepingen: een droge woonkelder die hoger is dan gewone kelders, een eerste verdieping bereikbaar via een stoep met meerdere treden, een tweede verdieping en een zolder. De woonkelder, die gewoonlijk afzonderlijk bewoond wordt, is doorgaans met stenen bevloerd en heeft witte muren en stevige gewelven of zolderingen.
Men komt, wanneer men het huis binnentreedt in een gang met wit marmeren vloeren belegd en met gestukadoorde wanden. Door de dikte van de muren in deze gangen wordt de kou in de winter geweerd, terwijl zij in de zomer aangenaam koel zijn. Zij worden slechts verlicht door het venster boven de voordeur en boven de haldeur en zijn dus tamelijk donker.
In deze gang, die het huis in zijn hele lengte doorloopt, komen de kamers uit.
De voorkamer is gewoonlijk vrij groot en hoog. Hierna volgt nog een kamer met daarna een binnenplaats waarlangs een keuken is gebouwd, waarna nog een grote tuinkamer (of twee kleinere vertrekken) volgt.
De kamers hadden oorspronkelijk stenen vloeren. In sommige huizen zijn daarover soms houten vloeren aangebracht of zijn ze met vloerkleden belegd.
Wanneer men de trap naar de tweede verdieping, die meestal uit hout bestaat, opgegaan is, komt men weer op een gang, die met een eenvoudiger steensoort is bedekt of met hout is bevloerd. De kamers op deze verdieping zijn veelal herhalingen van de benedenkamers en op soortgelijke wijze ingericht.
Deze grote herenhuizen zijn uitmuntend geschikt voor meerdere gezinnen. Voor kleine gezinnen zijn zij daarentegen minder geschikt, omdat de grote kamers moeilijk warm te houden zijn. De verwarming geschiedt over ’t algemeen door kachels in de afzonderlijke woonkamers. In de slaapkamers wordt in de regel niet gestookt.
Tegenwoordig worden veel van deze huizen boven en onder afzonderlijk bewoond en is daarvoor een afzonderlijke opgang aangelegd aan de straatkant voor de bovenverdieping.
De kleinere herenhuizen
Deze kleinere herenhuizen hebben zelden een woonkelder of het is een lage en daardoor minder goed bewoonbare kelder. De muren zijn minder dik, de gangen met gewone stenen bevloerd of hebben houten vloeren.
De kamers op de verdieping zijn kleiner en minder hoog, die van de tweede verdieping doorgaans met hout bevloerd en onderling meest door houten wanden afgescheiden. Vaak ontbreekt een tuin met de tuinkamer, hoewel achter sommige huizen vrij grote tuinen aanwezig kunnen zijn.
De slaapplaatsen zijn in deze en de hierna volgende soorten van woningen meestal bedsteden, waardoor woonkamer en slaapkamer in elkaar overlopen en ruimtebesparing optreedt.
Zo zijn er in de keuken gewoonlijk ook slaapplaatsen voor de vrouwelijke dienstboden te vinden. Overigens zijn deze huizen, hoewel klein, gemakkelijk te bewonen door hun overzichtelijke indeling. Ze zijn bovendien gemakkelijk te verwarmen. Ook deze kleinere herenhuizen zijn niet zelden als afzonderlijke boven- en benedenwoning in gebruik.
Huizen van winkeliers
Bij neringdoenden neemt de winkel vaak het grootste gedeelte van de woning in beslag. Aan de straatkant heeft men de winkel met een zogenaamd kantoortje. Achter de winkelruimte vindt men de zogenaamde peilkamer, die soms tevens opkamer is en dan een bewoonbare kelderkamer onder zich heeft. Beide ruimtes krijgen licht vanuit de winkel.
Als er een binnenplaats aanwezig is, dan volgen vaak na de peilkamer nog twee vertrekken, die op het achterplaatsje uitzien. Soms is er ook nog een tuinkamer, als er tenminste een tuin aanwezig is.
Op de tweede verdieping zijn vaak nog een of twee kamers afgeschoten, terwijl de overige ruimte dient als bergplaats voor de winkelvoorraden. Die bovenkamers worden gewoonlijk verhuurd. Zij zijn vanuit de winkelruimte of vanuit een aparte opgang toegankelijk door middel van een trap, die doorgaans donker en steil is.
Deze soort woningen levert over het algemeen weinig gemakken op. Alles is voor de winkel opgeofferd, zodat er slechts een beperkte ruimte overblijft voor het gezin om te wonen en te slapen. Daarnaast is men aan alle kanten omringd is door de winkelgoederen, iets wat men bij verscheidene neringen als ongezond mag kwalificeren.
Eenkamerwoningen voor de mindere stand
Een groot gedeelte van de stad is op meestal ongunstige veenachtige en aangeslibde vochtige buurten gelegen. Men vindt daar bijna alleen maar eenkamerwoningen: de zogenaamde ‘kamers’.
‘Kamers’ zijn woningen van één verdieping, zonder kelder en met een kleine zolder. Meestal ontbreekt bij dit soort woningen een privaat en een regenwaterbak. Hierdoor zijn de bewoners genoodzaakt hun water uit buurtputten of uit de diepenring te halen.
Een privaat deelde men soms met een aantal buren. Wanneer dat niet mogelijk was moest men gebruik maken van de openbare privaten waar mannen, vrouwen en kinderen dikwijls op een rij naast elkaar zaten. Een moreel en hygiënisch ontoelaatbare toestand.
Van binnen zijn de muren wit, de vloer bestaat uit stenen in zand gelegd. De ingang is vaak, ter bevordering van de warmte, van een portaaltje voorzien. Verder vindt men er twee bedsteden, die vaak direct tegen de buitenmuur gelegen zijn en daardoor niet zelden koud en vochtig zijn.
De verwarming hangt af van de hoeveelheid vuur die benodigd is voor het koken van de dagelijkse pot. Gewoonlijk is er een schoorsteen, die zich wijd genoeg opent voor de weinige rook, die uit het vuurtje ontstaat.
Maar toch moet in veel van deze kamerwoningen de deur openstaan om de terugslag van de rook te beletten. Dat is een gevolg van de geringe hoogte van de schoorsteen ten opzichte van de omringende huizen. Kachels vindt men weinig of niet bij de minderen stand. Meestal staat er een zogenaamde vuurpot, waarmee zuiniger gestookt kan worden.
Nieuw gebouwde kamers in bejaardenhofjes
Wij menen de verzekering te kunnen geven, dat de thans nieuwgebouwde kamers in vele opzichten beter zijn dan de oude uitgewoonde krotwoningen. Helaas zal het lang duren voordat alle oude kamers verdwenen zijn om voor nieuwe plaats te maken.
Als uitmuntende nieuwe kamers mogen zeer zeker genoemd worden de armenwoningen die in de zogenaamde bejaardenhofjes door het gezelschap van oud-diakenen der hervormde gemeente werden gebouwd. De hofjes bestaan gewoonlijk uit 10 tot 15 kamers, die een open plek grond omsluiten en daarop uitkomen.
Er is gezorgd voor gemeenschappelijke waterputten, terwijl de hoogte en de inrichting van de kamers weinig te wensen overlaat. Het aantal kamers bedraagt inmiddels reeds 100, die in de meest verwaarloosde buurten van de stad gelegen zijn en daar te midden van oude vuile woningen door hun nette voorkomen een zeer gunstigste indruk maken.
Over de huurprijzen van kamers in hofjes
De huurprijs van de kamers in de hofjes van de hervormde gemeentes is 60 cent per week, dus 31,20 gulden per jaar. De huurprijs van de meeste particuliere eenkamerwoningen, is hoger en bedraagt een gulden per week wat gemiddeld 41,60 gulden per jaar is.
De waarde van een armenwoning bedraagt zeker niet meer dan 400 gulden want voor dit bedrag levert men de grond en het huis. Het jaarlijkse onderhoud bedraagt niet meer dan vijf procent van de huur.
Vergelijken wij dit met de prijs van de woningen van de hogere standen dan is de waarde van zo’n herenhuis, met vijf vertrekken onder en vijf boven (zoals wij eerder beschreven) ongeveer 20.000 gulden.
De huurprijsopbrengst van de boven- en benedenwoning samen is te stellen op 700 gulden per jaar en de kosten van onderhoud belopen niet meer dan 10 procent van de huurwaarde.
Vergelijken wij deze prijzen met elkaar dan zien wij, dat 50 kamers bij aankoop 20.000 (50 x 400) gulden evenveel kosten als een herenhuis, terwijl zij jaarlijks aan huur ongeveer 2.000 gulden opbrengen, dus bijna 3 maal zoveel als de ene herenhuis met 700 gulden per jaar.
Het is dan ook niet te verwonderlijk, hoe in te Utrecht bleek dat de daar opgerichte Vereniging tot het bouwen van gezonde arbeiderswoningen, niet alleen aan de mindere klasse gezonde woningen voor een lage prijs kan verschaffen, maar daarnaast ook nog een behoorlijke rente aan de aandeelhouders kan uitbetalen.