●● Veel particulieren, artsen, schrijvers, journalisten en schoolinspecteurs hebben over hun waarnemingen in arme volksbuurten verslagen uitgebracht aan officiële instanties en andere geïnteresseerden. Ongetwijfeld is dat van invloed geweest op de publieke opinie en het politieke debat over de armoedebestrijding in de periode tussen 1860 – 1914.
Het was beslist niet zo dat er in de de tweede helft van de 19de eeuw vanuit de middenstand en de gegoede burgerij geen mededogen was met de armen in de samenleving. Bijna 2600 verenigingen voor Armenzorg die onder de meest exotische namen hulp boden aan de ‘minder bedeelden’.
Daarnaast waren er in het tijdvak tussen 1860 en 1914 hervormingsgezinde burgers die zichzelf, meestal in verenigingsverband, de taak oplegden het volk te verheffen uit zijn erbarmelijk slechte omstandigheden. Zij werden daarbij gedreven door christelijk naastenliefde en idealen, maar ook door de angst voor besmettelijke ziekten en opstandigheid van de allerarmsten.
Vanzelfsprekend werden daarbij ook bezwaren geuit: de middenklasse toonde zich wel bereid de armen te verheffen, maar dan toch niet boven zichzelf: hun eigen positie moest daarbij vooral niet in het gedrang komen.
De namen van de verenigingen van deze wegbereiders spreken voor zichzelf:
Toynbee Vereeniging (in diverse plaatsen aanwezig: er was ook een Groninger Toynbee Vereeniging) – Vereeniging Naar Buiten – Vereeniging Jong Leven – Vereeniging voor de Verbetering van Vrouwenkleding – Vereeniging Ons Huis – Vereeniging Floralia Amsterdam – Vereeniging Levenkracht met maandblad Reiner Leven – Vereeniging tegen Drankmisbruik etc.
Geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden verbeterden deze verenigingen o.a. arbeiderswoningen in de stedelijke achterbuurten en stimuleerden zij geestelijke en lichamelijke verheffing van de allerarmsten. Dankzij hun initiatieven werden onderwerpen als volksgezondheid, sociale zorg en volkshuisvesting onderwerp van publieke actie en politiek debat waarvan de resultaten uiteindelijk werden opgenomen in het beleid van gemeenten en al of niet verzuilde instellingen.
Invloed op de publieke opinie
Naast deze burgers waren er artsen, schoolinspecteurs, onderwijzers en geestelijken die beroepshalve regelmatig in de volksbuurten kwamen en over hun waarnemingen verslag uitbrachten aan officiële instanties. Daarnaast schreven journalisten en in die tijd bekende schrijvers vaak over de slechte omstandigheden in volksbuurten en fabrieken.
Eén van hen was J.J. Cremer die op 7 maart 1863 zijn felle aanklacht publiceerde tegen kinderarbeid in de Leidse wolspinnerijen, onder de titel ‘Fabriekskinderen, een bede doch niet om geld’. Hij was voordrachtkunstenaar en trok met deze aanklacht heel Nederland door.
Het zou echter nog tot 1874 duren voordat het ‘Kinderwetje van Van Houten‘ werd aangenomen. Dat verbood arbeid van kinderen onder de twaalf jaar. De wet stelde in de praktijk weinig voor (vandaar de naam ‘Kinderwetje’) omdat de handhaving een mislukking werd. Kinderarbeid zou pas helemaal verboden worden na de invoering van de Leerplichtwet in 1901.
Aletta Jacobs
De meest beroemde Nederlandse vertegenwoordigster van de eerste feministische golf was Aletta Jacobs (1854 – 1929) Zij vestigde zich in 1878 als ‘dokteres’ in Amsterdam en trok zich daar ook het lot van de armen aan. Dat deed zij door het aanbieden van gratis spreekuren en cursussen over hygiëne en geboortebeperking waarbij gratis voorbehoedsmiddelen werden uitgereikt.
Aletta Jacobs reageerde zeer geschrokken op wat zij zag als ze bij patiënten op bezoek ging: ‘Als de vrouwen of kinderen te ziek waren om mij te komen consulteeren, zocht ik hen dikwijls in eigen woning op. Wat al ellende heb ik daar aanschouwd! Meer nog dan de vreeselijke armoede in zoo veel gezinnen troffen mij echter de schandelijke woningtoestanden in vele armenwijken der stad. Hoe was het mogelijk dat menschen in dergelijke krotten konden leven?’
De bekende onderwijshervormer Jan Ligthart herinnerde zich het vuil en de ‘afgrijselijke’ stank die uit de grachten kwam. Dat was: ‘Geen wonder: […] alle emmers met excrementen uit de heele buurt werden er avond aan avond in leeggestort […]”.
En de in die tijd veelgelezen schrijvers als Lodewijck van Deyssel, Abraham van Collem, Emanuel Querido en Herman Heijermans beschreven op beeldende wijze, in de taal van hun tijd, de stad zoals zij die zagen.
Zoals Heijermans in zijn boek Diamantstad:
‘[…] Het was eene kleine vensterlooze alkoof, berghok geweest, met één kalen, water-zweetenden muur, waarvan het zwartlak was verschilferd. Achter puilde de bedstee, smoezlig van hout, met ’n stukkende matras en ’n voddige gestikte deken, waarvan de naden waren gebarsten. Kwallen verteerd-grijze watten hingen ‘r als klonten aan. Anders lei niets in ’t houtgat. Stank van een tamwerkend, tot braking ophitsend riool, scheen uit de naden van den grond te breken. […]’
Dominee O.G. Heldring, predikant in de Betuwe, gebruikte het Algemeen Handelsblad rond de jaarwisseling van 1845-1846 om een aangrijpend verhaal te vertellen over wat hij had meegemaakt:
‘Vierhonderd bedelaars in 3 dagen voor Kerstmis aan de deur. Bezocht een aantal hutten van Roomschen, waar sommigen in zulk een toestand verkeerden, dat de dieren in ons land het wel nergens slechter hebben. Hongerige huisvaders aan mijne deur, zonder werk. [… ] Bevonden eene hut, waar eene half onnoozele vrouw met twee kindertjes in een gat op den grond lag, op verrot stroo. De varkens liggen bij de boeren beter. Bevonden 34 huisgezinnen bij een tweemaal herhaald bezoek broodeloos. Schrikkelijke wanhoop der menschen’.
Al deze activiteiten en geschriften hebben zonder twijfel hun invloed gehad op de vorming van de publieke opinie en het politieke debat.
Anticonceptie voor grote arme gezinnen
Tot degenen die de publieke opinie zeker hebben beïnvloed, mogen gerekend worden Jan Rutgers en zijn vrouw Mietje Hoitsema. In 1892 begon huisarts Jan Rutgers een gratis anticonceptiespreekuur in Rotterdam net als Aletta Jacobs dat deed in Amsterdam. Hij zou samen met zijn vrouw, de drijvende kracht worden achter de Nieuw-Malthusiaansche Bond (NMB) in Nederland. ‘Smaak het huwelijksgenot, maar beperk uw gezin’, luidde het devies van deze Bond.
Nieuw-Malthusiaansche Bond
De NMB was in 1881 opgericht naar aanleiding van de ideeën van de Engelse econoom Robert Malthus. Hij voorspelde rond 1800 dat de bevolkingsaanwas veel groter zou worden dan de mogelijkheden die de aarde kon geven om de mensheid een bestaan te bieden.
Malthus vond daarom dat mensen minder kinderen moesten krijgen. Zijn voorspellingen waren te pessimistisch, maar uit statistieken bleek dat vooral arme gezinnen meer kinderen kregen dan ze konden onderhouden en dat bij hen de kindersterfte hoger was dan bij kleinere gezinnen.
Als arts zag Jan Rutgers tot welk vreselijk gedrag bittere armoede soms leidde. Hij maakte mee dat ouders hem expres te laat bij een ziek kind riepen, zodat het niet meer te redden was en overleed. Hierdoor was er een mond minder te vullen.
Door dit soort ellendige voorvallen die hij meemaakte bij kinderrijke gezinnen, werd hij geleidelijk aan voorstander van het gebruik van anticonceptiemiddelen en raakte steeds meer betrokken bij de Nieuw-Malthusiaansche Bond.
Vanaf 1884 verspreidde de Bond een zogeheten ‘middelenboekje’, waarin bestaande vormen van anticonceptie werden uitgelegd. Hierbij werd vooral aandacht besteed aan het pessarium. Dat was een kort daarvoor uitgevonden rubberen kapje dat bij de vrouw kon worden ingebracht en de baarmoeder afsloot. Het was het veiligste voorbehoedmiddel dat op dat moment verkrijgbaar was, maar het vergde wel goede begeleiding, omdat het nauwkeurig moest worden aangemeten.
De eerste Nederlandse vrouwelijke arts, ‘dokteres’ Aletta Jacobs, was in 1882 in Amsterdam een gratis anticonceptiespreekuur begonnen, waar ze het pessarium verstrekte. Tien jaar later volgde Jan Rutgers haar voorbeeld. Vanaf 1904 zette Rutgers zich volledig in voor zijn werk bij de NMB. Hij gaf veel lezingen en schreef een voorlichtingsboek voor meisjes en vrouwen.
Tegenwerking van confessionele kant
Maar vooral van confessionele kant kwam er veel kritiek op Jan Rutgers en zijn NMB. Confessionelen moesten niets hebben van anticonceptie maar huldigden het standpunt ‘Laat Gods wateren over Gods akkers lopen’. En Dolle Mina moest nog geboren worden.
In 1911 grepen de confessionelen hun kans om de invloed van de NMB te beperken. De katholieke minister Robert Regout presenteerde een serie zedelijkheidswetten, waarbij de o.a. de openlijke verkoop van voorbehoedmiddelen in het Wetboek van Strafrecht terecht kwam en werd verboden.
Eerst in de 30-er jaren van de vorige eeuw kwam er in Amsterdam een Dr. Aletta Jacobshuis, adviesbureau voor geslachtsleven, huwelijk en geboorteregeling. En in 1932 werd in Rotterdam de eerste van een serie Dr. J. Rutgershuizen geopend met dezelfde doelstellingen.
Mede dankzij de inspanningen van Jan Rutgers en zijn vrouw Mietje Hoitsema en Aletta Jacobs hebben talloze Nederlanders in de periode voor de Tweede Wereldoorlog veilige anticonceptie kunnen gebruiken.
Geraadpleegde literatuur
– Auke van der Woud – Koninkrijk vol sloppen.
– Christianne Smit – De Volksverheffers.
– Mirjam Janssen – Liefde in de Lage Landen.